Home

Verordening (EU) 2023/1115 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2023 betreffende het op de markt van de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 995/2010 (Voor de EER relevante tekst)

Verordening (EU) 2023/1115 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2023 betreffende het op de markt van de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 995/2010 (Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(2),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Bossen bieden een grote variëteit aan ecologische, economische en sociale voordelen, waaronder hout, andere bosproducten dan hout en milieudiensten die van essentieel belang zijn voor de mensheid, aangezien zij het grootste deel van de terrestrische biodiversiteit van onze planeet herbergen. Zij houden ecosysteemfuncties in stand, beschermen het klimaatsysteem, zorgen voor schone lucht en spelen een cruciale rol bij de zuivering van water en bodems alsook bij waterretentie en bij het aanvullen van watervoerende lagen. Grote bosgebieden fungeren als vochtvoorziening en helpen verwoestijning van continentale regio’s te voorkomen. Daarnaast bieden bossen bestaansmiddelen en inkomsten aan ongeveer een derde van de wereldbevolking, en de vernietiging van bossen heeft ernstige gevolgen voor het levensonderhoud van de kwetsbaarste bevolkingsgroepen, waaronder inheemse volkeren en lokale gemeenschappen, die in grote mate afhankelijk zijn van bosecosystemen. Bovendien worden door ontbossing en bosdegradatie essentiële koolstofputten kleiner. Ontbossing en bosdegradatie verhogen ook de kans op contacten tussen wilde dieren, vee en mensen, met als gevolg een groter risico op de verspreiding van nieuwe ziekten en een hoger risico op nieuwe epidemieën en pandemieën.

  2. Bossen worden in een alarmerend tempo gekapt en aangetast. De Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) schat dat tussen 1990 en 2020 wereldwijd 420 miljoen hectare bos — ongeveer 10 % van de overblijvende bossen in de wereld, gelijk aan een gebied groter dan de Europese Unie — verloren is gegaan. Ontbossing en bosdegradatie zijn op hun beurt belangrijke aanjagers van de opwarming van de aarde en het biodiversiteitsverlies — de twee belangrijkste milieuproblemen van onze tijd. Toch gaat elk jaar nog steeds wereldwijd 10 miljoen hectare bos verloren. Bossen ondervinden tevens grote gevolgen van klimaatverandering en er zullen talrijke uitdagingen moeten worden aangepakt om het aanpassingsvermogen en de weerbaarheid van bossen de komende decennia te waarborgen.

  3. Ontbossing en bosdegradatie dragen op meerdere manieren bij tot de wereldwijde klimaatcrisis. In de eerste plaats leiden ontbossing en bosdegradatie tot een toename van broeikasgasemissies door de bosbranden die ermee gepaard gaan, waardoor de capaciteit van koolstofputten definitief verdwijnen, de klimaatveerkracht van het getroffen gebied afneemt en de biodiversiteit en weerbaarheid ten aanzien van ziekten en plagen aanzienlijk vermindert. Ontbossing alleen is al verantwoordelijk voor 11 % van de broeikasgasemissies, zoals wordt gesteld in het speciaal verslag over klimaatverandering en land van 2019 van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC).

  4. Uit recente studies blijkt dat klimaatverandering en het biodiversiteitsverlies onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden: de klimaatnoodtoestand leidt tot een wereldwijd biodiversiteitsverlies, en biodiversiteitsverlies verergert de klimaatverandering. Biodiversiteit en gezonde ecosystemen zijn van fundamenteel belang voor klimaatbestendige ontwikkeling. Insecten, vogels en zoogdieren fungeren als bestuivers en zaadverspreiders en kunnen direct of indirect helpen koolstof efficiënter op te slaan. Bossen zorgen ook voor de voortdurende aanvulling van watervoorraden en voor het voorkomen van droogte en de schadelijke gevolgen daarvan voor lokale gemeenschappen, met inbegrip van inheemse volkeren. Het drastisch terugdringen van ontbossing en bosdegradatie en het systematisch herstellen van bossen en andere ecosystemen is de grootste, op de natuur gebaseerde kans om klimaatverandering te beperken.

  5. Biodiversiteit is van essentieel belang voor de veerkracht van ecosystemen en ecosysteemdiensten, zowel op lokaal als op wereldwijd niveau. Meer dan de helft van het mondiale bruto binnenlands product is afhankelijk van de natuur en de diensten die zij levert. Drie belangrijke economische sectoren — bouw, landbouw, levensmiddelen en dranken — zijn allemaal sterk afhankelijk van de natuur. Het biodiversiteitsverlies vormt een bedreiging voor duurzame waterkringlopen en voedselsystemen, waardoor voedselzekerheid en voeding in gevaar komen. Meer dan 75 % van de soorten voedselgewassen in de wereld is afhankelijk van bestuiving door dieren. Bovendien hebben verschillende industriële sectoren genetische diversiteit en ecosysteemdiensten nodig als cruciale elementen voor de productie, met name van geneesmiddelen, waaronder antimicrobiële stoffen.

  6. Klimaatverandering, het biodiversiteitsverlies en ontbossing zijn een uitermate belangrijk punt van zorg voor de hele wereld, met gevolgen voor het voortbestaan van de mensheid en de duurzame leefomstandigheden op aarde. De versnelde klimaatverandering, het biodiversiteitsverlies en de aantasting van het milieu, in combinatie met concrete voorbeelden van de verwoestende gevolgen ervan voor de natuur, de menselijke levensomstandigheden en de lokale economieën, hebben ertoe geleid dat de groene transitie wordt erkend als de belangrijkste doelstelling van onze tijd en een kwestie van gendergelijkheid en van intergenerationele billijkheid.

  7. Verdedigers van milieugerelateerde mensenrechten, die streven naar de bescherming en bevordering van de mensenrechten met betrekking tot het milieu, onder meer water, lucht en land, zijn vaak het doelwit van vervolging of dodelijke aanslagen. Die aanslagen zijn in onevenredige mate gericht tegen inheemse volkeren. Uit verslagen uit 2020 is gebleken dat meer dan twee derde van de slachtoffers van die aanslagen zich bezighield met het beschermen van bossen wereldwijd tegen ontbossing en industriële ontwikkeling.

  8. Het verbruik in de Unie is een belangrijke aanjager van ontbossing en bosdegradatie wereldwijd. Uit de effectbeoordeling van deze verordening blijkt dat het verbruik en de productie in de Unie van alleen al zes grondstoffen (runderen, cacao, koffie, oliepalm, soja en hout) zonder passende regelgevende maatregelen de ontbossing tussen nu en 2030 zullen doen toenemen tot ongeveer 248 000 hectare per jaar.

  9. Wat de situatie van de bossen in de Unie betreft, wordt in het verslag “State of Europe’s Forests 2020” verklaard dat tussen 1990 en 2020 het bosareaal in Europa met 9 %, de in biomassa opgeslagen koolstof met 50 % en de houtvoorraad met 40 % zijn toegenomen. Oerbossen en natuurlijk herstellende bossen worden bedreigd, onder meer door intensief beheer, en hun unieke biodiversiteit en structurele kenmerken lopen gevaar. Daarenboven heeft het Europees Milieuagentschap vastgesteld dat nog geen 5 % van het Europese bosareaal momenteel wordt beschouwd als ongerept of natuurlijk, terwijl 10 % van het Europese bosareaal als intensief beheerd zijn aangemerkt. Bosecosystemen komen op verschillende manieren onder druk te staan door klimaatverandering, gaande van extreme weerpatronen tot plagen, en krijgen te maken met menselijke activiteiten die ecosystemen en habitats negatief beïnvloeden. Met name door kaalslag en de extractie van dood hout intensief beheerde bossen waarin alle bomen even oud zijn, kunnen een zeer negatieve impact hebben op complete habitats.

  10. De Commissie heeft in 2019 verschillende initiatieven genomen om de wereldwijde milieucrises aan te pakken, waaronder specifieke maatregelen inzake ontbossing. In haar mededeling van 23 juli 2019 over “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren” (“Mededeling over de intensivering van de EU-actie om de bossen in de wereld te beschermen en te herstellen”) heeft de Commissie het verkleinen van de voetafdruk van de Unieconsumptie op het land en het stimuleren van de consumptie van producten uit ontbossingsvrije toeleveringsketens in de Unie als prioriteit aangemerkt. De Commissie heeft in haar mededeling van 11 december 2019 over de Europese Green Deal een nieuwe groeistrategie vastgesteld, die de Unie moet omvormen tot een rechtvaardige en welvarende samenleving, met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie op basis van duurzame en op regels gebaseerde vrije handel, waar vanaf 2050 netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten, waar de economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen en geen persoon of plaats in de steek wordt gelaten. De Green Deal moet het natuurlijk kapitaal van de Unie beschermen, behouden en verbeteren, en de gezondheid en het welzijn van burgers en toekomstige generaties beschermen tegen milieugerelateerde risico’s en effecten. Voorts heeft de Europese Green Deal tot doel burgers en toekomstige generaties onder meer te voorzien van verse lucht, schoon water, gezonde bodem en biodiversiteit. Daartoe benadrukken de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 over een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: De natuur weer in ons leven brengen (de “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030”), de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 over een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem (de “van boer tot bord”-strategie), de mededeling van de Commissie van 16 juli 2021 over een nieuwe EU-bosstrategie voor 2030, de mededeling van de Commissie van 12 mei 2021 over de route naar een gezonde planeet voor iedereen, EU-actieplan: Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul, en andere relevante strategieën, zoals de mededeling van de Commissie van 30 juni 2021 over een langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU — Naar sterkere, verbonden, veerkrachtige en welvarende plattelandsgebieden tegen 2040, ontwikkeld in het kader van de Europese Green Deal, verder het belang van maatregelen op het gebied van bosbescherming en veerkracht. Met name de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 heeft tot doel de natuur te beschermen en de aantasting van ecosystemen om te buigen. Tot slot versterkt de mededeling van de Commissie van 11 oktober 2018 over een duurzame bio-economie voor Europa: Versterking van de verbinding tussen economie, samenleving en milieu, de bescherming van het milieu en de ecosystemen, en wordt tegelijk tegemoetgekomen aan de groeiende vraag naar levensmiddelen, diervoeder, energie, materialen en producten door te zoeken naar nieuwe manieren om te produceren en te consumeren.

  11. De lidstaten hebben herhaaldelijk hun bezorgdheid geuit over de aanhoudende ontbossing en bosdegradatie. Zij hebben benadrukt dat, aangezien de huidige beleidsmaatregelen en actie op wereldwijd niveau voor het behoud, het herstel en het duurzame beheer van bossen niet volstaan om ontbossing, bosdegradatie en biodiversiteitsverlies een halt toe te roepen, de Unie sterker moet optreden om doeltreffender bij te dragen aan de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s), zoals vastgesteld in de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, die alle lidstaten van de Verenigde Naties (VN) in 2015 hebben aangenomen. De Raad steunde met name de aankondiging van de Commissie in de mededeling “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren” dat zij aanvullende regelgevende en niet-regelgevende maatregelen zal beoordelen en voorstellen voor beide soorten maatregelen zal indienen. De Unie en de lidstaten hebben ook het VN-Decennium voor actie inzake duurzame ontwikkeling, het VN-Decennium voor het herstel van ecosystemen en het VN-Decennium van het agrarische familiebedrijf onderschreven.

  12. Het Europees Parlement heeft benadrukt dat de aanhoudende vernietiging, degradatie en omzetting van bossen en natuurlijke ecosystemen wereldwijd, alsook schendingen van de mensenrechten grotendeels verband houden met de uitbreiding van de landbouwproductie, met name omdat bossen worden omgezet in landbouwgrond voor de productie van een aantal grondstoffen en producten waar veel vraag naar is. Op 22 oktober 2020 heeft het Europees Parlement een resolutie aangenomen overeenkomstig artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin het de Commissie verzoekt op grond van artikel 192, lid 1, VWEU een voorstel in te dienen voor een “EU-rechtskader om door de EU gestimuleerde mondiale ontbossing te stoppen en om te keren” gebaseerd op bindende zorgvuldigheidseisen.

  13. De bestrijding van ontbossing en bosdegradatie vormt een belangrijk onderdeel van het pakket maatregelen dat nodig is om broeikasgasemissies terug te dringen en te voldoen aan de verbintenissen van de Unie in het kader van de Europese Green Deal en de Overeenkomst van Parijs die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering(3) (de “Overeenkomst van Parijs”), en aan het achtste milieuactieprogramma dat op grond van Besluit (EU) 2022/591 van het Europees Parlement en de Raad(4) werd aangenomen, en aan de juridisch bindende toezegging in het kader van Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad(5) om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken en de broeikasgasemissies tussen nu en 2030 met minstens 55 % te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990.

  14. De bestrijding van ontbossing en bosdegradatie vormt ook een belangrijk onderdeel van het pakket aan maatregelen dat nodig is om het biodiversiteitsverlies te bestrijden en om te voldoen aan de verbintenissen van de Unie in het kader van het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD)(6), de Europese Green Deal, de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 en de bijbehorende doelstellingen van de Unie voor natuurherstel.

  15. Oerbossen zijn uniek en onvervangbaar. Bosplantages en aangeplante bossen hebben een andere samenstelling qua biodiversiteit en bieden andere ecosysteemdiensten in vergelijking met oerbossen en natuurlijk herstellende bossen.

  16. Bijna 90 % van de wereldwijde ontbossing wordt veroorzaakt door de uitbreiding van de landbouw, waarbij meer dan de helft van de bossen verloren gaat door de omzetting van bossen in bouwland, terwijl bijna 40 % verloren gaat door begrazing.

  17. De productie van diervoeders kan leiden tot ontbossing en bosdegradatie. Door alternatieve, duurzame landbouwpraktijken te stimuleren, kunnen milieu- en klimaatproblemen worden aangepakt, en kunnen ontbossing en bosdegradatie wereldwijd worden voorkomen. Met stimulansen om evenwichtigere, gezondere en voedzamere eetpatronen en een duurzamere levensstijl aan te nemen, kan de druk op land en hulpbronnen worden verlaagd.

  18. Tussen 1990 en 2008 importeerde en verbruikte de Unie een derde van de wereldwijd verhandelde landbouwproducten die met ontbossing verband houden. In die periode was het verbruik in de Unie verantwoordelijk voor 10 % van de wereldwijde ontbossing voor de productie van goederen of de verstrekking van diensten. Hoewel het relatieve aandeel van het Unieverbruik afneemt, werkt het Unieverbruik ontbossing onevenredig sterk in de hand. De Unie moet daarom maatregelen nemen om de wereldwijde ontbossing en bosdegradatie als gevolg van haar verbruik van bepaalde grondstoffen en producten tot een minimum te beperken en daarbij haar bijdrage aan broeikasgasemissies en het wereldwijde biodiversiteitsverlies trachten te verminderen en duurzame productie- en consumptiepatronen in de Unie en wereldwijd bevorderen. Het grootste effect zal worden bereikt als het Uniebeleid erop gericht is de wereldwijde markt te beïnvloeden, en niet alleen van de toeleveringsketens naar de Unie. Partnerschappen en efficiënte internationale samenwerking, onder meer in het kader van vrijhandelsovereenkomsten, met producerende en consumerende landen zijn in dat opzicht van fundamenteel belang.

  19. De Unie is vastbesloten om wereldwijd een ambitieus milieu- en klimaatbeleid te bevorderen en uit te voeren, overeenkomstig het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name artikel 37, dat bepaalt dat een hoog niveau van milieubescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu in het beleid van de Unie moeten worden geïntegreerd en worden gewaarborgd overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling. Als onderdeel van de externe dimensie van de Europese Green Deal moet bij maatregelen in het kader van deze verordening rekening worden gehouden met het belang van bestaande mondiale overeenkomsten, toezeggingen en kaders die bijdragen tot de vermindering van ontbossing en bosdegradatie, zoals het strategisch plan voor bossen 2017-2030 van de VN en de mondiale bosdoelstellingen daarvan, het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en de Overeenkomst van Parijs, het CBD en het mondiaal biodiversiteitskader voor de periode na 2020, het mondiaal strategisch plan voor biodiversiteit 2011-2020 en de bijbehorende Aichi-biodiversiteitsdoelen, en het VN-Verdrag ter bestrijding van woestijnvorming, alsook het multilaterale kader ter ondersteuning van de aanpak van de onderliggende oorzaken van ontbossing en bosdegradatie, zoals de SDG’s en de VN-Verklaring over de rechten van inheemse volken.

  20. Het stoppen van ontbossing en het herstellen van aangetaste bossen zijn een essentieel onderdeel van de SDG’s. Deze verordening moet met name bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen inzake het leven op het land (SDG 15), klimaatactie (SDG 13), verantwoorde consumptie en productie (SDG 12), geen honger (SDG 2) en goede gezondheid en welzijn (SDG 3). De desbetreffende doelstelling 15.2 om de ontbossing tegen 2020 een halt toe te roepen, is niet gehaald, waardoor urgent ambitieuze en doeltreffende maatregelen moeten worden genomen.

  21. Deze verordening moet ook een antwoord bieden op de verklaring van New York inzake bossen, een niet-juridisch bindende politieke verklaring waarin een wereldwijd tijdpad is afgesproken om tegen 2020 het verlies aan natuurlijk bos te halveren en het in 2030 te beëindigen. De verklaring werd onderschreven door tientallen regeringen, vele van’s werelds grootste bedrijven, en invloedrijke maatschappelijke organisaties en organisaties van inheemse volken. In de verklaring werd de particuliere sector ook opgeroepen om tegen 2020 een einde te maken aan ontbossing voor de productie van landbouwgrondstoffen zoals palmolie, soja, papier en rundvleesproducten; een doelstelling die niet is gehaald. Deze verordening moet bovendien bijdragen aan het strategisch plan voor bossen van de VN voor de periode 2017-2030, waarvan de eerste mondiale bosdoelstelling erin bestaat het verlies van bosbedekking wereldwijd om te buigen door middel van duurzaam bosbeheer, waaronder bescherming, herstel, bebossing en herbebossing, en door meer inspanningen om bosdegradatie te voorkomen en bij te dragen aan de wereldwijde inspanning om klimaatverandering aan te pakken.

  22. Deze verordening moet ook een antwoord bieden op de verklaring van de leiders in Glasgow over bossen en landgebruik, die is afgegeven tijdens de VN-klimaatconferentie van november 2021, waarin wordt erkend dat “om onze doelstellingen inzake landgebruik, klimaat, biodiversiteit en SDG’s te verwezenlijken, zowel op mondiaal als op nationaal niveau verdere transformerende maatregelen nodig zijn op de onderling verbonden gebieden van duurzame productie en verbruik; infrastructuurontwikkeling; handel, financiën en investeringen; en steun voor kleine landbouwbedrijven, inheemse volken en lokale gemeenschappen”. De ondertekenaars verbonden zich ertoe om samen te werken om bosverlies en bodemdegradatie tegen 2030 een halt toe te roepen en om te keren, en benadrukten dat zij hun gezamenlijke inspanningen zouden opvoeren en richten op internationaal en nationaal handels- en ontwikkelingsbeleid dat duurzame ontwikkeling en duurzame productie en verbruik van grondstoffen bevordert en dat voordelig is voor alle landen.

  23. Als lid van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) zet de Unie zich in voor de bevordering van een universeel, op regels gebaseerd, open, transparant, voorspelbaar, inclusief, niet-discriminerend en billijk multilateraal handelsstelsel in het kader van de WTO, alsmede voor een open, duurzaam en assertief handelsbeleid. Het toepassingsgebied van deze verordening moet derhalve in de Unie geproduceerde grondstoffen en producten alsmede in de Unie ingevoerde grondstoffen en producten omvatten.

  24. De wereldwijde uitdagingen op het gebied van klimaatverandering en biodiversiteitsverlies kunnen alleen met wereldwijde maatregelen worden aangepakt. De Unie moet een sterke wereldspeler zijn, die zowel het goede voorbeeld geeft als het voortouw neemt in internationale samenwerking om een open en eerlijk multilateraal systeem tot stand te brengen waarin duurzame handel een cruciale aanjager is van de groene transitie teneinde klimaatverandering te bestrijden en het biodiversiteitsverlies om te keren.

  25. Deze verordening is ook in overeenstemming met de mededeling van de Commissie van 22 juni 2022 over de kracht van handelspartnerschappen: samen voor groene en rechtvaardige groei en de mededeling van de Commissie van 18 februari 2021 over Evaluatie van het handelsbeleid — Een open, duurzaam en assertief handelsbeleid, waarin is bepaald dat met nieuwe interne en externe uitdagingen en meer in het bijzonder een nieuw, duurzamer groeimodel zoals vastgelegd in de Europese Green Deal en de Europese digitale strategie, vervat in de mededeling van de Commissie van 19 februari 2020 over het vormgeven van de digitale toekomst van Europa, de Unie behoefte heeft aan een nieuwe strategie voor het handelsbeleid, die de verwezenlijking van haar interne en externe beleidsdoelstellingen zal ondersteunen en meer duurzaamheid zal bevorderen, in overeenstemming met haar verbintenis om de SDG’s volledig uit te voeren. Het handelsbeleid moet zijn rol bij het herstel van de Unie na de COVID-19-pandemie, bij de groene en digitale transformatie van de economie en bij de opbouw van een veerkrachtiger Unie in de wereld ten volle vervullen.

  26. In overeenstemming met haar mededeling van 22 juni 2022 over de kracht van handelspartnerschappen: samen voor groene en rechtvaardige groei voert de Commissie de samenwerking met handelspartners op om de naleving van internationale arbeids- en milieunormen te bevorderen. De mededeling voorziet in robuuste hoofdstukken over duurzame ontwikkeling, met daarin bepalingen over ontbossing en bosdegradatie. De handhaving van huidige handelsovereenkomsten en de sluiting van nieuwe handelsovereenkomsten met dergelijke hoofdstukken zal een aanvulling vormen op de doelstellingen in deze verordening.

  27. Deze verordening moet een aanvulling vormen op andere maatregelen die in de mededeling over Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren worden voorgesteld, met name samenwerken met producerende landen om de dieperliggende oorzaken van ontbossing aan te pakken, zoals gebrekkige governance, ondoeltreffende wetshandhaving en corruptie, en versterken van internationale samenwerking met belangrijke consumerende landen door onder meer de handel in ontbossingsvrije producten aan te moedigen, en vaststelling van soortgelijke maatregelen, om te voorkomen dat producten afkomstig van toeleveringsketens die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, in de handel worden gebracht.

  28. Deze verordening moet rekening houden met het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling en dient om de samenwerking met ontwikkelingslanden, in het bijzonder met de minst ontwikkelde landen (MOL’s), te bevorderen en te vergemakkelijken, onder meer door waar mogelijk en relevant technische en financiële bijstand te verlenen.

  29. In coördinatie met de lidstaten moet de Commissie blijven samenwerken met producerende landen, en meer in het algemeen met internationale organisaties en instanties, alsook met relevante belanghebbenden die ter plaatse actief zijn, via dialogen met meerdere belanghebbenden. De Commissie moet haar steun en stimulansen voor de bescherming van bossen en de overgang naar ontbossingsvrije productie versterken, de rol en de rechten van inheemse volken, lokale gemeenschappen, kleine landbouwbedrijven en micro-, kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) erkennen en versterken, het bestuur en grondbezit verbeteren, de rechtshandhaving verbeteren en werken aan het bevorderen van duurzaam bosbeheer — met de nadruk op bosbouw waarbij dichter bij de natuur wordt gebleven, op basis van wetenschappelijk onderbouwde indicatoren en drempels — ecotoerisme, klimaatbestendige landbouw, diversificatie, agro-ecologie en boslandbouw. Daarbij moeten de rol en de rechten van inheemse volken en lokale gemeenschappen bij de bescherming van bossen volledig worden erkend, rekening houdend met het beginsel van vrijwillige, voorafgaande en geïnformeerde toestemming (free, prior and informed consent — FPIC). Voortbouwend op de ervaringen en lessen die in het kader van bestaande initiatieven zijn opgedaan, moeten de Unie en de lidstaten samenwerken en partnerschappen aangaan met de producerende landen, indien zij daarom verzoeken, om wereldwijde uitdagingen aan te pakken en tegelijkertijd tegemoet te komen aan de lokale behoeften en de uitdagingen waarmee kleine landbouwbedrijven worden geconfronteerd, overeenkomstig de mededeling over Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren. De partnerschapsbenadering moet producerende landen en gebieden in deze landen helpen bij het beschermen, herstellen en duurzaam gebruiken van bossen, en aldus bijdragen tot de doelstelling van deze verordening om ontbossing en bosdegradatie terug te dringen, onder meer door het gebruik van digitale technologieën, geospatiale informatie, en capaciteitsopbouw.

  30. Marktdeelnemers en handelaren moeten aan de verplichtingen uit hoofde van deze verordening gebonden zijn, ongeacht of het op de markt aanbieden van producten via traditionele of onlinemiddelen plaatsvindt. Deze verordening moet er dan ook voor zorgen dat er in elke toeleveringsketen een marktdeelnemer in de zin van deze verordening is, die is gevestigd in de Unie en aansprakelijk kan worden gesteld voor de niet-nakoming van de verplichtingen uit hoofde van deze verordening. De Commissie en de lidstaten moeten toezicht houden op de uitvoering van deze verordening en nagaan of er voor digitale en technologische ontwikkelingen in de toekomst behoefte bestaat aan verdere specificaties of initiatieven, al naargelang wat passend is.

  31. Een andere belangrijke, in de mededeling aangekondigde maatregel over de intensivering van het optreden van de Unie om de bossen in de wereld te beschermen en te herstellen, is de oprichting van het EU-waarnemingscentrum voor ontbossing, bosdegradatie, veranderingen in de wereldwijde bosbedekking en de daaraan ten grondslag liggende factoren (“EU-waarnemingscentrum”), dat door de Commissie is opgezet om de veranderingen in de wereldwijde bosbedekking en de daaraan ten grondslag liggende aanjagers beter te kunnen monitoren. Het EU-waarnemingscentrum moet, voortbouwend op bestaande monitoringinstrumenten, waaronder Copernicusproducten en andere openbare of particulier beschikbare bronnen, de toegang tot informatie over toeleveringsketens vergemakkelijken voor overheidsinstanties, consumenten en bedrijven, door gemakkelijk te begrijpen gegevens en informatie te verstrekken die ontbossing, bosdegradatie en veranderingen in de wereldwijde bosbedekking in verband brengen met de vraag naar en de handel in grondstoffen en producten in de Unie. Het EU-waarnemingscentrum moet zo de uitvoering van deze verordening ondersteunen door wetenschappelijk bewijsmateriaal te leveren met betrekking tot wereldwijde ontbossing en bosdegradatie en de daarmee verband houdende handel. Het EU-waarnemingscentrum moet kaarten van het bodemgebruik beschikbaar stellen, onder andere met tijdreeksen vanaf de in deze verordening bedoelde afsluitingsdatum en een reeks categorieën om het mogelijk te maken de samenstelling van het landschap te bestuderen. Het EU-waarnemingscentrum moet deelnemen aan de ontwikkeling van een systeem voor vroegtijdige waarschuwing waarmee onderzoeks- en monitoringcapaciteit worden gecombineerd. Met betrekking tot deze verordening moet het systeem voor vroegtijdige waarschuwing, wanneer dat technisch mogelijk is, als doelstelling hebben om deel uit te maken van een platform dat de bevoegde autoriteiten, marktdeelnemers, handelaren en andere relevante belanghebbenden kan bijstaan en dat kan zorgen voor permanente monitoring en vroegtijdige kennisgevingen over mogelijke activiteiten op het gebied van ontbossing of bosdegradatie. Dat platform moet zo spoedig mogelijk operationeel zijn. Het EU-waarnemingscentrum moet samenwerken met de bevoegde autoriteiten, relevante internationale organisaties en instanties, onderzoeksinstellingen, niet-gouvernementele organisaties, marktdeelnemers, handelaren, derde landen en andere relevante belanghebbenden.

  32. Het bestaande rechtskader van de Unie is gericht op het aanpakken van illegale houtkap en de daarmee samenhangende handel en pakt ontbossing niet rechtstreeks aan. Het bestaat uit Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad(7) en Verordening (EG) nr. 2173/2005 van de Raad(8). Beide verordeningen zijn geëvalueerd in het kader van een geschiktheidscontrole, waarin is vastgesteld dat de wetgeving weliswaar een positief effect op de governance in de bosbouw heeft, maar dat de doelstellingen van beide verordeningen — namelijk de illegale houtkap en de daarmee verband houdende handel een halt toeroepen en het verbruik van illegaal gekapt hout in de Unie verminderen — niet zijn verwezenlijkt, en is geconcludeerd dat de nadruk op uitsluitend de wettigheid van hout niet toereikend is om de gestelde doelstellingen te bereiken.

  33. Beschikbare verslagen bevestigen dat een aanzienlijk deel van de huidige ontbossing legaal is volgens de wetgeving van het land van productie. In een verslag van het in mei 2021 gepubliceerde handels- en financieringsinitiatief voor het bosbouwbeleid wordt geschat dat tussen 2013 en 2019 ongeveer 30 % van de ontbossing voor commerciële landbouw in tropische landen legaal was. De beschikbare gegevens zijn doorgaans gericht op landen met een zwakke governance — het aandeel van illegale ontbossing op wereldschaal kan lager zijn — maar geven reeds duidelijk aan dat het buiten beschouwing laten van legale ontbossing in het land van productie, de doeltreffendheid van de beleidsmaatregelen ondermijnt.

  34. In de effectbeoordeling van mogelijke beleidsmaatregelen om door de Unie bevorderde ontbossing en bosdegradatie aan te pakken, de conclusies van de Raad van 16 december 2019 en de resolutie van het Europees Parlement van 22 oktober 2020 wordt duidelijk aangegeven dat ontbossing en bosdegradatie moeten worden beschouwd als de leidende criteria voor toekomstige maatregelen van de Unie. Wanneer alleen wordt gekeken naar wettigheid kan dit het risico met zich meebrengen dat de milieunormen worden verlaagd om toegang tot de markt te krijgen. Daarom moet het nieuwe rechtskader van de Unie zowel betrekking hebben op de wettigheid als op het ontbossingsvrij zijn van de productie van relevante grondstoffen en relevante producten.

  35. De definitie van “ontbossingsvrij” moet ruim genoeg zijn om ontbossing en bosdegradatie te omvatten, moet juridische duidelijkheid bieden en moet meetbaar zijn op basis van kwantitatieve, objectieve en internationaal erkende gegevens.

  36. Voor de toepassing van deze verordening moet onder landbouwgebruik worden verstaan het gebruik van grond voor landbouwdoeleinden. De Commissie moet richtsnoeren opstellen om de interpretatie van deze definitie te verduidelijken, met name met betrekking tot het omzetten van bossen in grond die niet voor landbouwdoeleinden wordt gebruikt.

  37. In overeenstemming met de FAO-definities moeten boslandbouwsystemen, ook wanneer gewassen onder beschutting van bomen worden geteeld, alsook agrobosbouw-, bosbegrazing- en bosweidesystemen, niet als bossen worden beschouwd, maar als landbouwgebruik.

  38. Deze verordening moet van toepassing zijn op grondstoffen waarvan het verbruik in de Unie de wereldwijde ontbossing en bosdegradatie het sterkst stimuleert en waarvoor een beleidsinterventie van de Unie de grootste voordelen per handelseenheid zou kunnen opleveren. In het kader van de studie ter ondersteuning van de effectbeoordeling van deze verordening is een uitgebreid onderzoek van relevante wetenschappelijke literatuur uitgevoerd, met name van primaire bronnen waarin het effect van het verbruik van de Unie op de wereldwijde ontbossing wordt geraamd en die milieuvoetafdruk met specifieke grondstoffen in verband wordt gebracht, en werd dit onderzoek via uitvoerig overleg met belanghebbenden getoetst. Dat proces leverde een eerste lijst van acht grondstoffen op. Hout werd onmiddellijk in het toepassingsgebied opgenomen, aangezien het al onder Verordening (EU) nr. 995/2010 viel. Volgens een recent voor de efficiëntieanalyse gebruikt onderzoeksrapport(9) is de door de Unie bevorderde ontbossing het grootst voor de volgende zeven van de acht in dat onderzoeksdocument geanalyseerde grondstoffen: oliepalm (34,0 %), soja (32,8 %), hout (8,6 %), cacao (7,5 %), koffie (7,0 %), runderen (5,0 %) en rubber (3,4 %).

  39. Om ervoor te zorgen dat deze verordening haar doelstellingen bereikt, is het belangrijk dat wordt verzekerd dat diervoeders die worden gebruikt voor vee dat onder het toepassingsgebied van deze verordening valt, niet tot ontbossing leiden. Daarom moeten marktdeelnemers die relevante producten in de handel brengen of uitvoeren waarin runderen zijn verwerkt of door middel van runderen zijn vervaardigd die met relevante producten zijn gevoederd die andere relevante grondstoffen of producten bevatten of ermee zijn vervaardigd, in het kader van hun zorgvuldigheidssysteem verzekeren dat de diervoeders ontbossingsvrij zijn. In dat geval moeten de geolocatievoorschriften uit hoofde van deze verordening worden beperkt tot een verwijzing naar de geografische ligging van elk van de etablissementen waar de runderen zijn gehouden, en mag voor het voeder zelf geen geolocatie-informatie worden gevraagd. Indien de bevoegde autoriteit relevante informatie verkrijgt of ervan in kennis wordt gesteld, met inbegrip van informatie op basis van concrete aanwijzingen van derden, dat het risico bestaat dat het diervoeder niet aan deze verordening voldoet, moet de bevoegde autoriteit onmiddellijk om gedetailleerde informatie over dergelijke diervoeders verzoeken. Wanneer het diervoeder in een eerdere fase van de toeleveringsketen al aan de zorgvuldigheidsprocedures is onderworpen, moeten de marktdeelnemers de desbetreffende facturen, referentienummers van de relevante zorgvuldigheidsverklaringen of andere relevante documentatie waaruit blijkt dat het diervoeder ontbossingsvrij is, als bewijs gebruiken en kan van hen worden vereist dat zij dat bewijs desgevraagd aan de bevoegde autoriteiten ter beschikking stellen. Het bewijs moet betrekking hebben op de levensspanne van de dieren, tot een maximum van vijf jaar.

  40. Ermee rekening houdend dat het gebruik van gerecyclede relevante grondstoffen en relevante producten moet worden aangemoedigd en dat het tot een onevenredige last voor marktdeelnemers zou leiden wanneer dergelijke grondstoffen en producten ook binnen het toepassingsgebied van deze verordening zouden vallen, moeten gebruikte grondstoffen en producten die hun levenscyclus hebben voltooid, en die anders als afval zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad(10), zouden worden verwijderd, worden uitgesloten van het toepassingsgebied van deze verordening. Dit mag echter niet gelden voor bepaalde bijproducten van het productieproces.

  41. Deze verordening moet voorzien in verplichtingen met betrekking tot de relevante grondstoffen en relevante producten om ontbossing en bosdegradatie doeltreffend te bestrijden en ontbossingsvrije toeleveringsketens te bevorderen, rekening houdend met de bescherming van de mensenrechten en de rechten van inheemse volkeren en lokale gemeenschappen, zowel in de Unie als in derde landen.

  42. Wanneer wordt nagegaan of er sprake is van een risico dat de relevante grondstoffen en relevante producten die bestemd zijn om in de handel te worden gebracht of te worden uitgevoerd, niet in overeenstemming zijn, moet rekening worden gehouden met schendingen van mensenrechten die met ontbossing of bosdegradatie verband houden, met inbegrip van rechten van inheemse volken, lokale gemeenschappen en houders van traditionele eigendomsrechten.

  43. Veel internationale organisaties en instanties, zoals de FAO, de IPCC, het Milieuprogramma van de Verenigde Naties en de Internationale Unie voor het behoud van de natuur zijn actief geweest, en internationale overeenkomsten, zoals de Overeenkomst van Parijs en het CBD, zijn gesloten, op het gebied van ontbossing en bosdegradatie, en de definities in deze verordening bouwen voort op die werkzaamheden.

  44. Het is van essentieel belang dat in deze verordening ook aandacht wordt besteed aan bosdegradatie. De definitie van bosdegradatie moet gebaseerd zijn op internationaal overeengekomen begrippen en moet ervoor zorgen dat de bijbehorende verplichtingen gemakkelijk kunnen worden nageleefd door marktdeelnemers en bevoegde autoriteiten. Ter wille van de rechtszekerheid moeten deze verplichtingen operationeel meetbaar en verifieerbaar zijn, alsook duidelijk en ondubbelzinnig. In dat verband moet deze verordening gericht zijn op belangrijke elementen van bosdegradatie die meetbaar en verifieerbaar zijn en die bijzonder relevant zijn om milieueffecten te vermijden, op basis van de meest recente wetenschappelijke gegevens. Daartoe moet de definitie van bosdegradatie voortbouwen op internationaal overeengekomen concepten die door de FAO zijn gedefinieerd. De definitie van bosdegradatie moet overeenkomstig deze verordening worden geëvalueerd, teneinde na te gaan of ze moet worden uitgebreid, om zo het toepassingsgebied te verbreden tot aanjagers van bosdegradatie en bosecosystemen wereldwijd, en op die manier de milieudoelstellingen van deze verordening verder te ondersteunen, rekening houdend met de vooruitgang die is geboekt in de internationale besprekingen ter zake, alsook met de diversiteit van bosecosystemen en -praktijken overal ter wereld. De evaluatie moet worden uitgevoerd op basis van een diepgaande analyse, in nauwe samenwerking met de lidstaten en in overleg met relevante belanghebbenden, internationale organisaties en instanties en de wetenschappelijke gemeenschap.

  45. Deze verordening moet zorgen voor een goed evenwicht tussen de bescherming van de gerechtvaardigde verwachtingen van marktdeelnemers en handelaren die relevante grondstoffen en relevante producten in de handel brengen of uitvoeren, waarbij plotse verstoringen van de toeleveringsketens tot een minimum moeten worden beperkt, en het grondrecht op milieubescherming, zoals vastgelegd in artikel 37 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Daartoe moet er een afsluitingsdatum worden vastgesteld om te kunnen beoordelen of op de betrokken grond ontbossing of bosdegradatie plaatsvindt, zodat binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallende grondstoffen en producten niet in de handel kunnen worden gebracht of kunnen worden uitgevoerd indien zij na die datum zijn geproduceerd op grond waar ontbossing of bosdegradatie plaatsvindt.

  46. De afsluitingsdatum moet in overeenstemming zijn met bestaande internationale verbintenissen die zijn vastgelegd in de SDGs en de verklaring van New York inzake bossen, waarmee de ambitie wordt nagestreefd om ontbossing een halt toe te roepen, aangetaste bossen te herstellen en de bebossing en herbebossing wereldwijd tegen 2020 aanzienlijk te verhogen, en moet dus 31 december 2020 zijn. Die datum is ook in overeenstemming met de aankondiging van de Commissie van haar voornemen tot de bestrijding van ontbossing in de mededeling over bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren, de Europese Green Deal, de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 en de “van boer tot bord”-strategie. Overeenkomstig het voorzorgsbeginsel gaat de in het Commissievoorstel voor deze verordening vermelde afsluitingsdatum vooraf aan de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De afsluitingsdatum werd gekozen om te voorkomen dat de verwachte versnelling van activiteiten die leiden tot ontbossing en bosdegradatie tussen de aankondiging in het voorstel van de Commissie en de datum van de inwerkingtreding van deze verordening in, zich zou voordoen. In deze verordening moet rekening worden gehouden met de nagestreefde milieudoelstelling en moet de voorgestelde afsluitingsdatum worden bevestigd om ervoor te zorgen dat producenten en marktdeelnemers die tijdens de periode van onderhandelingen over deze verordening de ontbossing en bosdegradatie hebben veroorzaakt, de betreffende relevante grondstoffen en relevante producten niet in de handel mogen brengen of mogen uitvoeren.

  47. De beperkingen op de uitoefening van de grondrechten en de bescherming van de gerechtvaardigde verwachtingen van marktdeelnemers en handelaren als gevolg van de keuze van de afsluitingsdatum moeten in verhouding staan tot, en strikt noodzakelijk zijn voor, het nastreven van de doelstelling van algemeen belang, namelijk milieubescherming. Om ie doelstelling te helpen bereiken, mag deze verordening niet van toepassing zijn op relevante grondstoffen en relevante producten die vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening zijn geproduceerd. De uitgestelde toepassing van bepalingen van deze verordening betreffende verplichtingen voor marktdeelnemers en handelaren die voornemens zijn relevante grondstoffen en relevante producten in de handel te brengen of uit te voeren, biedt hen ook een redelijke termijn om zich aan de nieuwe voorschriften van deze verordening aan te passen.

  48. Om de bijdrage van de Unie aan het stoppen van ontbossing en bosdegradatie te versterken en ervoor te zorgen dat relevante producten van toeleveringsketens die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, niet in de handel worden gebracht of worden uitgevoerd, mogen relevante producten niet in de handel worden gebracht of op de markt worden aangeboden, noch worden uitgevoerd, tenzij zij ontbossingsvrij zijn en geproduceerd zijn overeenkomstig de desbetreffende wetgeving van het land van productie. Om te bevestigen dat dit het geval is, moeten zij altijd vergezeld gaan van een zorgvuldigheidsverklaring.

  49. Op basis van een systematische benadering moeten marktdeelnemers passende stappen ondernemen om ervoor te zorgen dat de relevante producten die zij voornemens zijn in de handel te brengen, voldoen aan de voorschriften inzake de afwezigheid van ontbossing en wettigheid van deze verordening. Daartoe moeten marktdeelnemers zorgvuldigheidssystemen vaststellen en uitvoeren. Die zorgvuldigheidssystemen moeten drie elementen omvatten, namelijk informatievereisten, risicobeoordeling en risicobeperkende maatregelen, aangevuld met rapportageverplichtingen. De zorgvuldigheidssystemen moeten zo worden opgezet dat zij toegang verschaffen tot informatie over de bronnen en leveranciers van de grondstoffen en producten die in de handel worden gebracht, met inbegrip van informatie waaruit blijkt dat aan de voorschriften inzake de afwezigheid van ontbossing en bosdegradatie en inzake wettigheid is voldaan, onder meer door het land van productie, of delen daarvan, te identificeren en met inbegrip van de geografische coördinaten van de desbetreffende percelen. Voor die geografische coördinaten die gebaseerd zijn op timing, plaatsbepaling en/of aardobservatie kan gebruik worden gemaakt van ruimtegegevens en -diensten die worden geleverd in het kader van het ruimtevaartprogramma van de Unie (Egnos/Galileo en Copernicus). Op grond van die informatie moeten marktdeelnemers een risicobeoordeling verrichten. Marktdeelnemers die een risico vaststellen, moeten dat risico beperken tot een verwaarloosbaar risico of het risico wegnemen. Het mag de marktdeelnemer alleen dan worden toegestaan relevante producten in de handel te brengen of uit te voeren indien hij na het betrachten van een zorgvuldigheidsprocedure concludeert dat er geen of slechts een verwaarloosbaar risico bestaat dat relevante producten niet aan deze verordening voldoen.

  50. Bij het inkopen van producten moeten redelijke inspanningen worden geleverd om ervoor te zorgen dat aan producenten, met name kleine landbouwbedrijven, een eerlijke prijs wordt betaald zodat zij rond kunnen komen, en om armoede als onderliggende oorzaak van ontbossing op doeltreffende wijze aan te pakken.

  51. Marktdeelnemers moeten formeel de verantwoordelijkheid op zich nemen voor de conformiteit van de relevante producten die zij voornemens zijn in de handel te brengen of uit te voeren, door zorgvuldigheidsverklaringen ter beschikking te stellen. Deze verordening moet voorzien in een model voor dergelijke verklaringen. Verwacht wordt dat dergelijke zorgvuldigheidsverklaringen de handhaving van deze verordening door de bevoegde autoriteiten en rechterlijke instanties vergemakkelijken en de naleving door marktdeelnemers verbeteren.

  52. Om goede praktijken te erkennen, kunnen certificering of andere door derden gecontroleerde regelingen in de risicobeoordelingsprocedure worden gebruikt. De marktdeelnemer blijft echter verantwoordelijk voor wat zorgvuldigheid betreft.

  53. Handelaren moeten verantwoordelijk zijn voor het verzamelen en bijhouden van informatie ter waarborging van de transparantie van de toeleveringsketen van relevante producten die zij op de markt aanbieden. Niet-kmo-handelaren hebben een aanzienlijke invloed op toeleveringsketens en spelen een belangrijke rol bij het waarborgen dat toeleveringsketens ontbossingsvrij zijn. Zij moeten daarom aan dezelfde verplichtingen voldoen als de marktdeelnemers, de verantwoordelijkheid op zich nemen voor de conformiteit van de relevante producten met deze verordening en, alvorens de relevante producten op de markt aan te bieden, ervoor zorgen dat zij de passende zorgvuldigheid hebben betracht overeenkomstig deze verordening en hebben geconcludeerd dat er geen of slechts een verwaarloosbaar risico bestaat dat de relevante producten niet aan deze verordening voldoen.

  54. Voor een grotere transparantie en betere handhaving moeten marktdeelnemers die geen kmo zijn, met inbegrip van micro-ondernemingen, of natuurlijke personen, jaarlijks openbaar verslag uitbrengen over hun stelsel van zorgvuldigheidseisen, met inbegrip van de maatregelen die zij hebben genomen om hun verplichtingen na te komen.

  55. Marktdeelnemers moeten concrete aanwijzingen van belanghebbenden kunnen ontvangen, ook langs elektronische weg, en moeten alle ontvangen concrete aanwijzingen grondig onderzoeken.

  56. Andere rechtshandelingen van de Unie die voorzien in zorgvuldigheidseisen in de waardeketen met betrekking tot negatieve gevolgen voor de mensenrechten of het milieu, moeten van toepassing zijn voor zover deze verordening geen specifieke bepalingen met hetzelfde doel, dezelfde aard en hetzelfde effect bevat die in het licht van toekomstige wijzigingen van rechtshandelingen van de Unie kunnen worden aangepast. Het bestaan van deze verordening mag de toepassing van andere rechtshandelingen van de Unie waarin vereisten inzake zorgvuldigheid in de waardeketen zijn vastgelegd, niet uitsluiten. Wanneer dergelijke andere rechtshandelingen van de Unie specifiekere bepalingen bevatten of eisen toevoegen aan de bepalingen van deze verordening, moeten die bepalingen in samenhang met deze verordening worden toegepast. Eventuele specifiekere bepalingen in deze verordening mogen bovendien niet zodanig worden uitgelegd dat de doeltreffende toepassing van andere rechtshandelingen van de Unie inzake zorgvuldigheid of de verwezenlijking van de algemene doelstelling ervan wordt ondermijnd. De Commissie moet duidelijke en gemakkelijk te begrijpen richtsnoeren kunnen uitvaardigen om marktdeelnemers en handelaren, met name kmo’s, te laten voldoen aan deze verordening.

  57. De eerbiediging van de rechten van inheemse volken met betrekking tot bossen en het FPIC-beginsel, onder meer zoals vastgelegd in de Verklaring van de Verenigde Naties over de rechten van inheemse volken, draagt bij tot de bescherming van de biodiversiteit, de beperking van klimaatverandering en de aanpak van de daarmee samenhangende punten van zorg in verband met het algemeen belang. Inheemse volkeren beschikken over traditionele kennis van ecologische en medische waarde en bieden zeer vaak een model voor een duurzaam gebruik van bosbestanden. Dit kan bijdragen tot de instandhouding in situ, in overeenstemming met het CBD. Bovendien suggereren studies dat in het bos levende inheemse volken een dubbele rol spelen in de strijd tegen klimaatverandering: zij verzetten zich normaal gesproken tegen de bezetting en ontbossing van het land dat ze al generaties lang bewonen, en sommige inheemse gemeenschappen beschouwen het als hun verantwoordelijkheid om de bossen te beschermen teneinde klimaatverandering tegen te gaan.

  58. De beginselen zoals vastgelegd in de VN-Verklaring van Rio de Janeiro inzake milieu en ontwikkeling van 1992, en met name beginsel 10 inzake het belang van publieke bewustwording van en inspraak in milieuvraagstukken en beginsel 22 inzake de cruciale rol van inheemse volkeren in milieubeheer en ontwikkeling, zijn van belang in het kader van duurzaam bosbeheer.

  59. Het FPIC-concept van inheemse volken is in de loop der jaren na de goedkeuring van het Verdrag betreffende inheemse en in stamverband levende volken van de Internationale Arbeidsorganisatie van 1989 (nr. 169) en is in de VN-Verklaring over de bescherming van de rechten van inheemse volken weerspiegeld. Het beoogt een waarborg te zijn opdat bij de besluitvorming over projecten die op hen betrekking hebben, rekening wordt gehouden met de mogelijke gevolgen voor inheemse volken.

  60. Marktdeelnemers die binnen het toepassingsgebied van andere rechtshandelingen van de Unie vallen waarin zorgvuldigheidseisen in de waardeketen zijn vastgesteld die betrekking hebben op negatieve gevolgen voor de mensenrechten of het milieu, moeten in staat zijn aan de rapportageverplichtingen uit hoofde van deze verordening te voldoen door bij de rapportage uit hoofde van de andere rechtshandelingen van de Unie de vereiste informatie op te nemen.

  61. De verantwoordelijkheid voor de handhaving van deze verordening moet bij de lidstaten berusten en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten erop toezien dat deze verordening volledig wordt nageleefd. Een uniforme handhaving van deze verordening met betrekking tot relevante producten die de markt binnenkomen of verlaten, kan alleen worden bereikt door een systematische uitwisseling van informatie en samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten, douaneautoriteiten en de Commissie.

  62. De effectieve en efficiënte uitvoering en handhaving van deze verordening zijn van essentieel belang voor de verwezenlijking van de doelstellingen ervan. Daartoe moet de Commissie een informatiesysteem opzetten en beheren om de marktdeelnemers en de bevoegde autoriteiten te ondersteunen bij de presentatie van de nodige informatie over relevante producten die in de handel worden gebracht, en de toegang daartoe. De marktdeelnemers moeten de zorgvuldigheidsverklaringen door middel van het informatiesysteem indienen. Het informatiesysteem moet toegankelijk zijn voor de bevoegde autoriteiten en douaneautoriteiten zodat zij hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening gemakkelijker kunnen nakomen, en moet doorgifte van informatie tussen lidstaten, bevoegde autoriteiten en douaneautoriteiten faciliteren. Niet-commerciële gevoelige gegevens moeten ook toegankelijk zijn voor een breder publiek, waarbij, in overeenstemming met het opendatabeleid van de Unie zoals vervat in Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad(11), de gegevens worden geanonimiseerd, behalve de informatie betreffende de lijst met definitieve rechterlijke beslissingen over rechtspersonen en de straffen die hun zijn opgelegd vanwege inbreuken op deze verordening, en moeten in een open en machineleesbaar formaat worden verstrekt.

  63. Voor de relevante producten die de markt binnenkomen of verlaten, moeten de bevoegde autoriteiten belast worden met de controle op de conformiteit van de relevante producten met deze verordening, op basis van onder meer de door de marktdeelnemers ingediende zorgvuldigheidsverklaringen. De rol van de douaneautoriteiten moet erin bestaan ervoor te zorgen dat de gegevens van een zorgvuldigheidsverklaring hen in voorkomend geval ter beschikking worden gesteld. Bovendien moeten de douaneautoriteiten, vanaf het moment dat de elektronische interface voor de uitwisseling van informatie tussen de douaneautoriteiten en de bevoegde autoriteiten operationeel is, de status van de zorgvuldigheidsverklaring onderzoeken nadat de bevoegde autoriteiten een eerste risicoanalyse in het informatiesysteem hebben uitgevoerd. De douaneautoriteiten moeten passende maatregelen nemen, zoals het opschorten of weigeren van een relevante grondstof of relevant product indien daarom wordt verzocht op basis van de status van de zorgvuldigheidsverklaring in het informatiesysteem. Die specifieke organisatie van controles maakt hoofdstuk VII van Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad(12) ontoepasselijk voor zover het de toepassing en handhaving van deze verordening betreft.

  64. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat er altijd voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om de bevoegde autoriteiten naar behoren te voorzien van personeel en uitrusting. Er zijn veel middelen nodig om de controles efficiënt uit te voeren en er moeten stabiele middelen worden verstrekt op een niveau dat op elk moment voldoet aan de handhavingsbehoefte. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om de overheidsfinanciering aan te vullen door de kosten van controles op relevante grondstoffen en relevante producten die non-conform worden bevonden van de betrokken marktdeelnemers terug te vorderen.

  65. Deze verordening doet geen afbreuk aan andere rechtshandelingen van de Unie inzake goederen en producten die de markt binnenkomen of verlaten, met name Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad(13) betreffende de bevoegdheden van douaneautoriteiten en douanecontroles. Importeurs moet erop worden gewezen dat in de artikelen 220, 254, 256, 257 en 258 van die verordening is bepaald dat producten die de markt binnenkomen en die verdere veredeling vereisen, onder de geschikte douaneregeling worden geplaatst waarbij die veredeling is toegestaan. In het algemeen mag de vrijgave voor het in het vrije verkeer brengen of uitvoer niet als bewijs van overeenstemming met het Unierecht worden beschouwd, daar die vrijgave of uitvoer niet noodzakelijk een volledige conformiteitscontrole inhoudt.

  66. Om het controleproces voor relevante producten die de markt binnenkomen of verlaten, te optimaliseren, onder meer door de administratieve lasten tot een minimum te beperken, moeten een interoperabele elektronische interface worden opgezet die automatische gegevensoverdracht tussen douanesystemen en het informatiesysteem van de bevoegde autoriteiten mogelijk maakt. De éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane is het beste instrument om dergelijke gegevensoverdrachten mogelijk te maken. De interface moet sterk geautomatiseerd en gebruiksvriendelijk zijn en de procedures voor de douaneautoriteiten en marktdeelnemers vergemakkelijken. Gezien de kleine verschillen tussen de gegevens die ter beschikking moeten worden gesteld van de douaneautoriteiten en die welke in de zorgvuldigheidsverklaring moeten worden opgenomen, is het bovendien passend ook een benadering voor gegevensoverdracht van ondernemingen naar overheden voor te stellen, waarbij handelaren en marktdeelnemers de zorgvuldigheidsverklaring voor een relevant product beschikbaar stellen via de nationale éénloketomgeving voor de douane en deze verklaring automatisch wordt doorgestuurd naar het informatiesysteem in het kader van deze verordening dat door de bevoegde autoriteiten wordt gebruikt. De douaneautoriteiten en de bevoegde autoriteiten moeten de door te zenden gegevens en eventuele andere technische vereisten mee helpen bepalen.

  67. Het risico dat niet-conforme producten in de handel worden gebracht of worden uitgevoerd, varieert naargelang van de grondstof of het product en het land van oorsprong en productie, of delen daarvan. Marktdeelnemers die grondstoffen en producten inkopen uit landen, of delen daarvan, met een laag risico dat er relevante grondstoffen in strijd met deze verordening worden geteeld, geoogst of geproduceerd, moeten aan minder verplichtingen worden onderworpen, waardoor nalevingskosten en administratieve lasten worden gereduceerd, tenzij de marktdeelnemer weet of redenen heeft om aan te nemen dat er een risico” is op niet-naleving van deze verordening. Wanneer een bevoegde autoriteit kennisneemt van een risico dat deze verordening wordt omzeild, bijvoorbeeld wanneer een relevante grondstof of een relevant product in een land met een hoog risico is geproduceerd en vervolgens wordt verwerkt in een land met een laag risico, of delen daarvan, van waaruit het in de handel wordt gebracht of de markt binnenkomt of verlaat en de relevante grondstof of het relevante product volgens de zorgvuldigheidsverklaring of de douaneaangifte in een land met een laag risico is geproduceerd, moet de bevoegde autoriteit door middel van nadere controles verifiëren of er sprake is van niet-naleving en, in voorkomend geval, passende maatregelen nemen, zoals de inbeslagneming van de relevante grondstof of het relevante product en de opschorting van het in de handel brengen of de uitvoer van de relevante grondstof of het relevante product, en nadere controles uitvoeren. Van de bevoegde autoriteiten moet worden vereist dat zij relevante grondstoffen en relevante producten uit landen met een hoog risico, of delen daarvan, aan verscherpte controles onderwerpen.

  68. Voorts moet de Commissie het risico op ontbossing en bosdegradatie op het niveau van een land, of delen daarvan, beoordelen aan de hand van een reeks criteria die zowel kwantitatieve, objectieve als internationaal erkende gegevens weerspiegelen, en aan de hand van aanwijzingen dat de landen actief bij de bestrijding van ontbossing en bosdegradatie betrokken zijn. Dergelijke benchmarkinginformatie moet het voor marktdeelnemers in de Unie gemakkelijker maken om zorgvuldig te handelen en voor de bevoegde autoriteiten om de naleving te monitoren en te handhaven, en tegelijkertijd producerende landen ertoe aanzetten hun landbouwproductiesystemen duurzamer te maken en het effect ervan op ontbossing te verminderen. Dit moet bijdragen aan transparantere en duurzamere toeleveringsketens. Het benchmarkingsysteem moet worden gebaseerd op een drieledig systeem waarbij landen worden aangemerkt als een land met een laag, standaard- en hoog risico. Om te zorgen voor de nodige transparantie en duidelijkheid moet de Commissie met name de gegevens openbaar maken die zij voor de benchmarking heeft gebruikt, de redenen voor de voorgestelde wijziging van het risiconiveau en het antwoord van het betrokken land. Voor relevante producten uit landen met een laag risico, of delen daarvan, moet de marktdeelnemers worden toegestaan vereenvoudigde zorgvuldigheidsprocedures uit te voeren. Voor relevante producten uit landen met een hoog risico, of delen daarvan, moeten de bevoegde autoriteiten een verscherpt toezicht toepassen. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen uitvoeringshandelingen vast te stellen om de lijst van landen, of delen daarvan, met een laag of hoog risico op te stellen.

  69. De Commissie moet samenwerken met landen die zijn of kunnen worden aangemerkt als landen met een hoog risico, en met relevante belanghebbenden in die landen, teneinde het risiconiveau te verminderen.

  70. De bevoegde autoriteiten moeten met regelmatige tussenpozen controles uitvoeren op de marktdeelnemers en handelaren om na te gaan of zij daadwerkelijk aan de verplichtingen die zijn vastgesteld in deze verordening voldoen. Bovendien moeten de bevoegde autoriteiten controles uitvoeren op basis van relevante informatie waarover zij beschikken, met inbegrip van door derden ingediende gegronde bezwaren. De bevoegde autoriteiten moeten een op risico gebaseerde aanpak hanteren om te bepalen welke controles moeten worden verricht. Met betrekking tot relevante producten uit landen die zijn aangemerkt als landen met een hoog risico, of delen daarvan, de respectieve marktdeelnemers en handelaren en de volumes van hun deel van de relevante grondstoffen en relevante producten, moet een tweeledige aanpak worden gevolgd die een alomvattende dekking biedt. De bevoegde autoriteiten moeten derhalve een bepaald percentage marktdeelnemers en handelaren controleren, maar ook een specifiek percentage van relevante producten. Voor relevante producten uit landen die als landen met een laag of standaardrisico zijn aangemerkt, of delen daarvan, moeten de bevoegde autoriteiten worden verplicht ten minste een bepaald percentage marktdeelnemers en handelaren te controleren. Het controleniveau moet hoger zijn voor relevante producten uit landen met een hoog risico, of delen daarvan, terwijl het niveau lager mag zijn voor landen met een standaard- of laag risico, of delen daarvan. In de evaluatie van deze verordening moet de Commissie ook gekwantificeerde doelstellingen voor de door de bevoegde autoriteiten uit te voeren jaarlijkse controles evalueren en identificeren, die geschikt moeten zijn om de handhaving van deze verordening en een geharmoniseerde aanpak in de hele Unie te waarborgen.

  71. De controles die worden uitgevoerd ten aanzien van marktdeelnemers en handelaren door de bevoegde autoriteiten moeten betrekking hebben op de stelsels van zorgvuldigheidseisen en de overeenstemming van de relevante producten met deze verordening. De controles moeten gebaseerd zijn op een op risico gebaseerd plan dat risicocriteria bevat waarmee de bevoegde autoriteiten een risicoanalyse kunnen uitvoeren van de door marktdeelnemers en handelaren ingediende zorgvuldigheidsverklaringen. Voor de vaststelling van risicocriteria moet rekening worden gehouden met het aan de relevante grondstoffen verbonden risico op ontbossing in het land van productie, de mate waarin marktdeelnemers en handelaren in het verleden de verplichtingen van deze verordening niet hebben nageleefd en met alle andere relevante informatie waarover de bevoegde autoriteiten beschikken. Met de risicoanalyse van zorgvuldigheidsverklaringen, moeten de bevoegde autoriteiten de te controleren marktdeelnemers, handelaren en relevante producten kunnen identificeren. Die risicoanalyse moet worden uitgevoerd met behulp van elektronische gegevensverwerkingstechnieken in het informatiesysteem door middel waarvan de zorgvuldigheidsverklaringen worden ingediend. Waar nodig en technisch mogelijk moeten de bevoegde autoriteiten, na overleg en in nauwe samenwerking met autoriteiten in derde landen, ook controles ter plaatse kunnen verrichten.

  72. Indien uit de risicoanalyse van de zorgvuldigheidsverklaringen blijkt dat er een hoog risico bestaat dat specifieke relevante producten niet conform zijn, moeten de bevoegde autoriteiten onmiddellijke voorlopige maatregelen kunnen nemen om te voorkomen dat die producten in de handel worden gebracht, op de markt worden aangeboden of worden uitgevoerd. Indien dergelijke relevante producten de markt binnenkomen of verlaten, moeten de bevoegde autoriteiten de douaneautoriteiten verzoeken het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer op te schorten, om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen de nodige controles uit te voeren. Dergelijke verzoeken moeten via het interfacesysteem tussen de douane- en de bevoegde autoriteiten worden meegedeeld. De opschorting van het in de Unie in de handel brengen, het op de markt aanbieden, het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer, moet worden beperkt tot drie werkdagen, of tot 72 uur in het geval van aan bederf onderhevige relevante producten, tenzij de bevoegde autoriteiten extra tijd nodig hebben om te beoordelen of de relevante grondstoffen en relevante producten met deze verordening in overeenstemming zijn. In dergelijke gevallen moeten de bevoegde autoriteiten aanvullende voorlopige maatregelen nemen om de schorsingstermijn te verlengen of in het geval van relevante producten die de markt binnenkomen of verlaten, de douaneautoriteiten om verlenging verzoeken.

  73. De bevoegde autoriteiten moeten hun plannen voor de controles regelmatig bijwerken in het licht van de resultaten van de uitvoering van die controles. Marktdeelnemers met een consistent gunstige staat van dienst op het gebied van naleving hoeven wellicht minder vaak te worden gecontroleerd.

  74. Met het oog op de uitvoering en de doeltreffende handhaving van deze verordening moeten de lidstaten bevoegd zijn om niet-conforme producten uit de handel te nemen en terug te roepen en passende corrigerende maatregelen te nemen. Zij moeten ervoor zorgen dat inbreuken op deze verordening door marktdeelnemers en handelaren met doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sancties worden bestraft.

  75. Om de verantwoordingsplicht van marktdeelnemers en handelaren te vergroten, moet de Commissie op haar website de lijst publiceren met definitieve rechterlijke uitspraken over rechtspersonen en de sancties die hun zijn opgelegd vanwege inbreuken op deze verordening. Die informatie kan de bevoegde autoriteiten, andere marktdeelnemers en handelaren helpen bij het uitvoeren van hun risicobeoordelingen en consumenten en het maatschappelijk middenveld bewuster maken van marktdeelnemers en handelaren die deze verordening niet nakomen.

  76. Voor de uitvoering van deze verordening zijn voldoende middelen en capaciteit nodig. In dat verband moeten de lidstaten, naast de nationale middelen, zo veel mogelijk gebruikmaken van de steunmogelijkheden die beschikbaar zijn op het niveau van de Unie en van andere middelen, waaronder cohesiefondsen en instrumenten voor capaciteitsopbouw, met name in het kader van het instrument voor technische ondersteuning, dat is ingesteld bij Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad(14).

  77. Rekening houdend met het internationale karakter van ontbossing en bosdegradatie en de daarmee verband houdende handel, moeten de bevoegde autoriteiten met elkaar, met de douaneautoriteiten van de lidstaten, met de Commissie en met de bestuurlijke overheden van derde landen samenwerken. De bevoegde autoriteiten moeten ook samenwerken met de bevoegde autoriteiten voor het toezicht op en de handhaving van andere rechtshandelingen van de Unie die zorgvuldigheidseisen in de waardeketen vaststellen met betrekking tot negatieve gevolgen voor de mensenrechten of voor het milieu.

  78. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, staat het aan de rechterlijke instanties van de lidstaten om de rechterlijke bescherming te waarborgen van de rechten die een persoon ontleent aan het Unierecht. Voorts verplicht artikel 19, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) de lidstaten om te voorzien in toereikende rechtsmiddelen om daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het recht van de Unie vallende gebieden te verzekeren. In dit verband moeten de lidstaten ervoor zorgen dat het publiek, met inbegrip van natuurlijke of rechtspersonen die overeenkomstig deze verordening concrete aanwijzingen indienen, toegang heeft tot de rechter, overeenkomstig de verplichtingen waarmee de lidstaten, als partij bij het Verdrag van 25 juni 1998 betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van de Economische Commissie van de VN voor Europa (VN/ECE) (“het Verdrag van Aarhus”), hebben ingestemd.

  79. Om ervoor te zorgen dat deze verordening relevant blijft en in overeenstemming blijft met de handels-, wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot de lijst van GN-codes van relevante producten in bijlage I bij deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven(15). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen.

  80. Op grond van Verordening (EU) nr. 995/2010 is het verboden illegaal gekapt hout en houtproducten in de Unie in de handel te brengen. Die verordening bevat voor marktdeelnemers die hout voor de eerste maal in de handel brengen de verplichting om zorgvuldigheid te betrachten en voor handelaren de verplichting om traceerbare gegevens van hun leveranciers en klanten bij te houden. De verplichting om de wettigheid van relevante producten, waaronder hout en houtproducten, die in de handel worden gebracht, te waarborgen, moet in onderhavige verordening worden behouden en moet worden aangevuld met duurzaamheidseisen. Verordening (EU) nr. 995/2010 en de daarmee verband houdende Uitvoeringsverordening (EU) nr. 607/2012 van de Commissie(16) worden derhalve door deze verordening overbodig en moeten worden ingetrokken. Hout en houtproducten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt a), van Verordening (EU) nr. 995/2010 zijn het equivalent van hout en houtproducten in bijlage I bij deze verordening die hout bevatten of ermee zijn vervaardigd.

  81. Bij Verordening (EG) nr. 2173/2005 werd een vergunningensysteem inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (Forest Law Enforcement, Governance and Trade — Flegt) opgezet voor de invoer van hout in de Unie. Het vergunningensysteem wordt uitgevoerd door middel van vrijwillige partnerschapsovereenkomsten (VPA’s) met houtproducerende landen, die tot doel hebben illegale houtkap een halt toe te roepen en de governance in de bosbouw en de daarmee verband houdende handel te verbeteren. Deze verordening moet voortbouwen op de positieve resultaten die zijn geboekt in het kader van Flegt, met name wat betreft een grotere deelname van belanghebbenden en een betere governance in de bosbouw. In specifieke gevallen zouden VPA’S deze verordening kunnen aanvullen als het gaat om de wettigheid van houtproducten. Om de lopende bilaterale verbintenissen na te komen en om de vooruitgang die met partnerlanden die over een operationeel systeem beschikken (Flegt-vergunningenfase) is geboekt, te behouden, en, waar relevant en overeengekomen, samen te werken met de huidige VPA-partners om deze fase te voltooien, moet deze verordening een bepaling bevatten waarin wordt verklaard dat hout en houtproducten waarvoor een geldige Flegt-vergunning is afgegeven, worden geacht te voldoen aan de wettigheidsvereiste van Verordening (EG) nr. 2173/2005.

  82. Hoewel deze verordening betrekking heeft op ontbossing en bosdegradatie, zoals beoogd in de mededeling over Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren, mag bosbescherming niet leiden tot de omzetting of degradatie van andere natuurlijke ecosystemen. Ecosystemen, waaronder beheerde ecosystemen, zoals wetlands, savannes en veengebieden zijn zeer belangrijk voor de wereldwijde inspanningen om de klimaatverandering en de biodiversiteitscrisis tegen te gaan, evenals voor andere SDG’s, en de omzetting of degradatie ervan moet bijzonder dringend worden aangepakt en moet worden voorkomen. In het licht van de voetafdruk van de Unie op natuurlijke ecosystemen die geen bos zijn, moet de Commissie uiterlijk één jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening evalueren of het toepassingsgebied van deze verordening moet worden uitgebreid tot andere beboste gebieden en, in voorkomend geval, een wetgevingsvoorstel daartoe indienen. Voorts moet de Commissie uiterlijk twee jaar na die datum van inwerkingtreding evalueren of het toepassingsgebied van deze verordening moet worden uitgebreid tot andere natuurlijke ecosystemen, met inbegrip van ander land met grote koolstofvoorraden en met een hoge biodiversiteitswaarde, zoals grasland, veengebieden en wetlands, en, in voorkomend geval, een wetgevingsvoorstel daartoe indienen. Ecosystemen staan ook steeds meer onder druk van omzetting en degradatie als gevolg van de grondstoffenproductie voor de markt van de Unie. De Commissie moet uiterlijk twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening ook nagaan of het nodig en haalbaar is het toepassingsgebied uit te breiden tot andere grondstoffen. Tegelijkertijd moet de Commissie ook een evaluatie uitvoeren van de lijst van GN-codes van relevante producten in bijlage I bij deze verordening.

  83. Rekening houdend met het verzoek van het Europees Parlement in zijn resolutie “Een EU-rechtskader voor de beëindiging en ommekeer van door de EU bevorderde ontbossing op wereldniveau” van 22 oktober 2020 en het verzoek van de overgrote meerderheid van de bijna 1,2 miljoen deelnemers aan de openbare raadpleging van de Commissie, moet de Commissie haar evaluatie en een eventueel toekomstig wetgevingsvoorstel toespitsen op een uitbreiding van het toepassingsgebied van deze verordening tot ecosystemen die geen bos zijn en de omzetting en degradatie ervan.

  84. Wanneer het met het oog op de toepassing van deze verordening noodzakelijk is persoonsgegevens te verwerken, moet dit gebeuren overeenkomstig het Unierecht inzake de bescherming van persoonsgegevens. Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad(17) en Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad(18) zijn van overeenkomstige toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening.

  85. Aangezien de doelstelling van deze verordening, met name de bestrijding van ontbossing en bosdegradatie en de vermindering van de bijdrage van de consumptie in de Unie, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar, vanwege haar reikwijdte, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

  86. Marktdeelnemers, handelaren en de bevoegde autoriteiten moeten een redelijke termijn krijgen om zich voor te bereiden om aan de eisen van deze verordening te voldoen,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

1.

Deze verordening voorziet in voorschriften betreffende het in de Unie in de handel brengen en het op de markt van de Unie aanbieden, alsmede de uitvoer uit de Unie van relevante producten, zoals opgenomen in bijlage I, die relevante grondstoffen, zijnde runderen, cacao, koffie, oliepalm, rubber, soja en hout, bevatten of daarmee zijn gevoederd of vervaardigd, teneinde:

  1. de bijdrage van de Unie aan ontbossing en bosdegradatie wereldwijd tot een minimum te beperken, en aldus bij te dragen tot een vermindering van wereldwijde ontbossing;

  2. de bijdrage van de Unie aan broeikasgasemissies en het wereldwijde biodiversiteitsverlies te verminderen.

2.

Met uitzondering van hetgeen bepaald is in artikel 37, lid 3, is deze verordening niet van toepassing op de in bijlage I opgenomen relevante producten die vóór de in artikel 38, lid 1, vermelde datum zijn geproduceerd.

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

  1. “relevante grondstoffen”: runderen, cacao, koffie, oliepalm, soja, rubber en hout;

  2. “relevante producten”: in bijlage I opgenomen producten die relevante grondstoffen bevatten of daarmee zijn gevoederd of vervaardigd;

  3. “ontbossing”: omzetting van bos naar landbouwgebruik, ongeacht of deze wordt veroorzaakt door de mens;

  4. “bos”: gebieden van meer dan 0,5 hectare met bomen met een hoogte van meer dan vijf meter en een kroonbedekking van meer dan 10 %, of bomen die deze drempels op de groeiplaats kunnen bereiken, met uitzondering van gebieden die hoofdzakelijk voor agrarisch of stedelijk grondgebruik dienen;

  5. “landbouwgebruik”: gebruik van grond voor landbouwdoeleinden, waaronder voor landbouwplantages en braaklegging van landbouwareaal, en voor veehouderij;

  6. “landbouwplantage”: grond met boomopstanden in landbouwproductiesystemen, zoals fruitboomgaarden, oliepalmplantages, olijfboomgaarden en boslandbouwsystemen waarbij gewassen onder beschutting van bomen worden geteeld; hieronder vallen alle plantages van andere relevante grondstoffen dan hout; landbouwplantages vallen niet onder de definitie van “bos”;

  7. “bosdegradatie”: structurele veranderingen in bosbedekking, in de vorm van omzetting van:

    1. oerbossen of natuurlijk herstellende bossen naar bosplantages of naar andere beboste gronden, of

    2. oerbossen naar aangeplante bossen;

  8. “oerbos”: natuurlijk geregenereerd bos van inheemse boomsoorten, waar geen duidelijk zichtbare indicatie van menselijke activiteiten is en waar de ecologische processen niet significant verstoord zijn;

  9. “natuurlijk regenererend bos”: bos dat voornamelijk bestaat uit bomen die door natuurlijke regeneratie zijn ontstaan; het omvat een of meer van wat volgt:

    1. bos waarvoor het niet mogelijk is te bepalen of het aangeplant dan wel natuurlijk geregenereerd is;

    2. bos met zowel natuurlijk geregenereerde inheemse boomsoorten als bomen die ontstaan zijn door aanplant of bezaaiing, en waarvan de natuurlijk geregenereerde bomen naar verwachting het grootste deel van de houtvoorraad bij volgroeidheid zullen uitmaken;

    3. hakhout van bomen die door natuurlijke regeneratie zijn ontstaan;

    4. natuurlijk geregenereerde bomen van geïntroduceerde soorten;

  10. “aangeplant bos”: bos dat voornamelijk bestaat uit bomen die zijn ontstaan door aanplant en/of doelbewuste bezaaiing, op voorwaarde dat de aangeplante of gezaaide bomen bij volgroeidheid naar verwachting meer dan 50 % van de houtvoorraad zullen uitmaken. Het omvat hakhout van bomen die oorspronkelijk zijn aangeplant of gezaaid;

  11. “bosplantage”: aangeplant bos dat intensief wordt beheerd en bij aanplant en volgroeidheid voldoet aan alle volgende criteria: één of twee boomsoorten, gelijke leeftijdsklasse en regelmatige boomafstand; hieronder vallen plantages met een korte omlooptijd voor hout, vezels en energie, met uitzondering van bossen die zijn aangeplant voor bescherming of het herstel van ecosystemen, en van bossen die zijn ontstaan door middel van aanplant of bezaaiing en bij volgroeidheid lijken of zullen lijken op natuurlijke herstellende bossen;

  12. “andere beboste grond”: niet als “bos” aangemerkte grond groter dan 0,5 hectare met bomen met een hoogte van meer dan vijf meter en een kroonbedekking van 5 tot 10 %, of bomen die die drempels op de groeiplaats kunnen bereiken, of met een gecombineerde bedekking van ondergroei, struiken en bomen van meer dan 10 %, met uitzondering van grond die hoofdzakelijk voor agrarisch of stedelijk grondgebruik dient;

  13. “ontbossingsvrij”:

    1. de relevante producten bevatten, of zijn gevoederd of vervaardigd met relevante grondstoffen die zijn geproduceerd in gebieden waar na 31 december 2020 geen ontbossing heeft plaatsgevonden, en

    2. in het geval van relevante producten die hout bevatten of ermee zijn vervaardigd, het hout is gekapt in bossen zonder bosdegradatie teweeg te brengen na 31 december 2020;

  14. “geproduceerd”: geteeld, geoogst, verkregen uit of gefokt op relevante percelen of, wat runderen betreft, in etablissementen;

  15. “marktdeelnemer”: een natuurlijk of rechtspersoon die in het kader van een handelsactiviteit relevante producten in de handel brengt of uitvoert;

  16. “in de handel brengen”: het voor het eerst in de Unie op de markt aanbieden van een relevante grondstof of een relevant product;

  17. “handelaar”: een andere persoon in de toeleveringsketen dan de marktdeelnemer die in het kader van een handelsactiviteit relevante producten op de markt aanbiedt;

  18. “op de markt aanbieden”: het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een relevant product met het oog op distributie, verbruik of gebruik op de markt van de Unie;

  19. “in het kader van een handelsactiviteit”: met het oog op verwerking, voor distributie aan commerciële of niet-commerciële consumenten, of voor gebruik in de onderneming van de marktdeelnemer of handelaar zelf;

  20. “persoon”: een natuurlijk persoon, een rechtspersoon of een vereniging van personen die geen rechtspersoonlijkheid bezit maar krachtens het Unierecht of het nationale recht wel als handelingsbekwaam is erkend;

  21. “in de Unie gevestigd persoon”:

    1. indien het een natuurlijke persoon betreft, elke persoon die zijn verblijfplaats heeft in de Unie;

    2. indien het een rechtspersoon of een vereniging van personen betreft, elke persoon die zijn statutaire zetel, zijn hoofdbestuur of een vaste inrichting heeft in de Unie;

  22. “gemachtigde vertegenwoordiger”: een in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die, overeenkomstig artikel 6, schriftelijk door een marktdeelnemer of handelaar is gemachtigd om namens hem specifieke taken te vervullen in verband met de verplichtingen van de marktdeelnemer of handelaar uit hoofde van deze verordening;

  23. “land van oorsprong”: een land of gebied zoals bedoeld in artikel 60 van Verordening (EU) nr. 952/2013;

  24. “land van productie”: het land of gebied waar de relevante grondstof of de bij de productie van een relevant product gebruikte of in een relevant product vervatte relevante grondstof is geproduceerd;

  25. “niet-conforme producten”: relevante producten die niet voldoen aan artikel 3;

  26. “verwaarloosbaar risico”: het risiconiveau dat van toepassing is op relevante grondstoffen en relevante producten, wanneer er, op basis van een volledige beoordeling van zowel de productspecifieke als de algemene informatie en, waar nodig, van de toepassing van de passende risicobeperkende maatregelen, geen reden tot bezorgdheid bestaat over de conformiteit van die grondstoffen of producten met artikel 3, punt a) of b);

  27. “perceel”: een stuk land binnen één onroerend goed, zoals erkend door de wetgeving van het land van productie, dat voldoende homogeen is om op geaggregeerd niveau het aan de relevante grondstoffen die op dat stuk land worden geproduceerd verbonden risico op ontbossing en bosdegradatie te kunnen beoordelen;

  28. “geolocatie”: de geografische locatie van een perceel, beschreven aan de hand van lengte- en breedtecoördinaten, uitgedrukt in ten minste één lengte- en één breedtecoördinaat, met ten minste zes decimalen; voor percelen van meer dan vier hectare die worden gebruikt voor de productie van andere relevante grondstoffen dan runderen, wordt dit verstrekt met behulp van polygonen met voldoende breedte- en lengtecoördinaten om de omtrek van elk perceel te beschrijven;

  29. “etablissement”: ruimte, structuur of, in geval van landbouw in de open lucht, een omgeving of plaats waar vee wordt gehouden op tijdelijke of permanente basis;

  30. “micro-, kleine en middelgrote ondernemingen” of “kmo’s”: micro-, kleine en middelgrote ondernemingen in de zin van artikel 3 van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad(19);

  31. “concrete aanwijzing”: een voldoende met redenen onderbouwde claim op basis van objectieve en verifieerbare informatie betreffende non-conformiteit met deze verordening, waarvoor de tussenkomst van de bevoegde autoriteiten nodig kan zijn;

  32. “bevoegde autoriteiten”: de overeenkomstig artikel 14, lid 1, aangewezen autoriteiten;

  33. “douaneautoriteiten”: douaneautoriteiten zoals gedefinieerd in artikel 5, punt 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013;

  34. “douanegebied”: gebied zoals gedefinieerd in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 952/2013;

  35. “derde land”: een land of gebied buiten het douanegebied van de Unie;

  36. “in het vrije verkeer brengen”: de procedure van artikel 201 van Verordening (EU) nr. 952/2013;

  37. “uitvoer”: de procedure van artikel 269 van Verordening (EU) nr. 952/2013;

  38. “relevante producten die de markt binnenkomen”: relevante producten uit derde landen die onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen” zijn geplaatst, die bestemd zijn om in de Unie in de handel te worden gebracht en niet bestemd zijn voor particulier gebruik of verbruik binnen het douanegebied van de Unie;

  39. “relevante producten die de markt verlaten”: relevante producten die onder de douaneregeling “uitvoer” zijn geplaatst;

  40. “relevante wetgeving van het land van productie”: de wetten die van toepassing is in het land van productie inzake de juridische status van het productiegebied in termen van:

    1. grondgebruiksrechten;

    2. milieubescherming;

    3. bosgerelateerde regels, waaronder met betrekking tot bosbeheer en behoud van biodiversiteit, indien rechtstreeks verband houdend met houtkap;

    4. rechten van derden;

    5. arbeidsrechten;

    6. mensenrechten die worden beschermd uit hoofde van het internationaal recht;

    7. het beginsel van vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming (FPIC), zoals onder meer vastgesteld in de VN-Verklaring over de rechten van inheemse volken;

    8. belastings-, corruptiebestrijdings-, handels- en douaneregelingen.

Relevante grondstoffen en relevante producten mogen niet in de handel worden gebracht, op de markt worden aangeboden of worden uitgevoerd, tenzij aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  1. zij zijn ontbossingsvrij;

  2. zij zijn geproduceerd overeenkomstig de relevante wetgeving van het land van productie, en

  3. zij gaan vergezeld van een zorgvuldigheidsverklaring.

Artikel 1 Onderwerp en toepassingsgebied

1.

Deze verordening voorziet in voorschriften betreffende het in de Unie in de handel brengen en het op de markt van de Unie aanbieden, alsmede de uitvoer uit de Unie van relevante producten, zoals opgenomen in bijlage I, die relevante grondstoffen, zijnde runderen, cacao, koffie, oliepalm, rubber, soja en hout, bevatten of daarmee zijn gevoederd of vervaardigd, teneinde:

  1. de bijdrage van de Unie aan ontbossing en bosdegradatie wereldwijd tot een minimum te beperken, en aldus bij te dragen tot een vermindering van wereldwijde ontbossing;

  2. de bijdrage van de Unie aan broeikasgasemissies en het wereldwijde biodiversiteitsverlies te verminderen.

2.

Met uitzondering van hetgeen bepaald is in artikel 37, lid 3, is deze verordening niet van toepassing op de in bijlage I opgenomen relevante producten die vóór de in artikel 38, lid 1, vermelde datum zijn geproduceerd.

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

  1. “relevante grondstoffen”: runderen, cacao, koffie, oliepalm, soja, rubber en hout;

  2. “relevante producten”: in bijlage I opgenomen producten die relevante grondstoffen bevatten of daarmee zijn gevoederd of vervaardigd;

  3. “ontbossing”: omzetting van bos naar landbouwgebruik, ongeacht of deze wordt veroorzaakt door de mens;

  4. “bos”: gebieden van meer dan 0,5 hectare met bomen met een hoogte van meer dan vijf meter en een kroonbedekking van meer dan 10 %, of bomen die deze drempels op de groeiplaats kunnen bereiken, met uitzondering van gebieden die hoofdzakelijk voor agrarisch of stedelijk grondgebruik dienen;

  5. “landbouwgebruik”: gebruik van grond voor landbouwdoeleinden, waaronder voor landbouwplantages en braaklegging van landbouwareaal, en voor veehouderij;

  6. “landbouwplantage”: grond met boomopstanden in landbouwproductiesystemen, zoals fruitboomgaarden, oliepalmplantages, olijfboomgaarden en boslandbouwsystemen waarbij gewassen onder beschutting van bomen worden geteeld; hieronder vallen alle plantages van andere relevante grondstoffen dan hout; landbouwplantages vallen niet onder de definitie van “bos”;

  7. “bosdegradatie”: structurele veranderingen in bosbedekking, in de vorm van omzetting van:

    1. oerbossen of natuurlijk herstellende bossen naar bosplantages of naar andere beboste gronden, of

    2. oerbossen naar aangeplante bossen;

  8. “oerbos”: natuurlijk geregenereerd bos van inheemse boomsoorten, waar geen duidelijk zichtbare indicatie van menselijke activiteiten is en waar de ecologische processen niet significant verstoord zijn;

  9. “natuurlijk regenererend bos”: bos dat voornamelijk bestaat uit bomen die door natuurlijke regeneratie zijn ontstaan; het omvat een of meer van wat volgt:

    1. bos waarvoor het niet mogelijk is te bepalen of het aangeplant dan wel natuurlijk geregenereerd is;

    2. bos met zowel natuurlijk geregenereerde inheemse boomsoorten als bomen die ontstaan zijn door aanplant of bezaaiing, en waarvan de natuurlijk geregenereerde bomen naar verwachting het grootste deel van de houtvoorraad bij volgroeidheid zullen uitmaken;

    3. hakhout van bomen die door natuurlijke regeneratie zijn ontstaan;

    4. natuurlijk geregenereerde bomen van geïntroduceerde soorten;

  10. “aangeplant bos”: bos dat voornamelijk bestaat uit bomen die zijn ontstaan door aanplant en/of doelbewuste bezaaiing, op voorwaarde dat de aangeplante of gezaaide bomen bij volgroeidheid naar verwachting meer dan 50 % van de houtvoorraad zullen uitmaken. Het omvat hakhout van bomen die oorspronkelijk zijn aangeplant of gezaaid;

  11. “bosplantage”: aangeplant bos dat intensief wordt beheerd en bij aanplant en volgroeidheid voldoet aan alle volgende criteria: één of twee boomsoorten, gelijke leeftijdsklasse en regelmatige boomafstand; hieronder vallen plantages met een korte omlooptijd voor hout, vezels en energie, met uitzondering van bossen die zijn aangeplant voor bescherming of het herstel van ecosystemen, en van bossen die zijn ontstaan door middel van aanplant of bezaaiing en bij volgroeidheid lijken of zullen lijken op natuurlijke herstellende bossen;

  12. “andere beboste grond”: niet als “bos” aangemerkte grond groter dan 0,5 hectare met bomen met een hoogte van meer dan vijf meter en een kroonbedekking van 5 tot 10 %, of bomen die die drempels op de groeiplaats kunnen bereiken, of met een gecombineerde bedekking van ondergroei, struiken en bomen van meer dan 10 %, met uitzondering van grond die hoofdzakelijk voor agrarisch of stedelijk grondgebruik dient;

  13. “ontbossingsvrij”:

    1. de relevante producten bevatten, of zijn gevoederd of vervaardigd met relevante grondstoffen die zijn geproduceerd in gebieden waar na 31 december 2020 geen ontbossing heeft plaatsgevonden, en

    2. in het geval van relevante producten die hout bevatten of ermee zijn vervaardigd, het hout is gekapt in bossen zonder bosdegradatie teweeg te brengen na 31 december 2020;

  14. “geproduceerd”: geteeld, geoogst, verkregen uit of gefokt op relevante percelen of, wat runderen betreft, in etablissementen;

  15. “marktdeelnemer”: een natuurlijk of rechtspersoon die in het kader van een handelsactiviteit relevante producten in de handel brengt of uitvoert;

  16. “in de handel brengen”: het voor het eerst in de Unie op de markt aanbieden van een relevante grondstof of een relevant product;

  17. “handelaar”: een andere persoon in de toeleveringsketen dan de marktdeelnemer die in het kader van een handelsactiviteit relevante producten op de markt aanbiedt;

  18. “op de markt aanbieden”: het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een relevant product met het oog op distributie, verbruik of gebruik op de markt van de Unie;

  19. “in het kader van een handelsactiviteit”: met het oog op verwerking, voor distributie aan commerciële of niet-commerciële consumenten, of voor gebruik in de onderneming van de marktdeelnemer of handelaar zelf;

  20. “persoon”: een natuurlijk persoon, een rechtspersoon of een vereniging van personen die geen rechtspersoonlijkheid bezit maar krachtens het Unierecht of het nationale recht wel als handelingsbekwaam is erkend;

  21. “in de Unie gevestigd persoon”:

    1. indien het een natuurlijke persoon betreft, elke persoon die zijn verblijfplaats heeft in de Unie;

    2. indien het een rechtspersoon of een vereniging van personen betreft, elke persoon die zijn statutaire zetel, zijn hoofdbestuur of een vaste inrichting heeft in de Unie;

  22. “gemachtigde vertegenwoordiger”: een in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die, overeenkomstig artikel 6, schriftelijk door een marktdeelnemer of handelaar is gemachtigd om namens hem specifieke taken te vervullen in verband met de verplichtingen van de marktdeelnemer of handelaar uit hoofde van deze verordening;

  23. “land van oorsprong”: een land of gebied zoals bedoeld in artikel 60 van Verordening (EU) nr. 952/2013;

  24. “land van productie”: het land of gebied waar de relevante grondstof of de bij de productie van een relevant product gebruikte of in een relevant product vervatte relevante grondstof is geproduceerd;

  25. “niet-conforme producten”: relevante producten die niet voldoen aan artikel 3;

  26. “verwaarloosbaar risico”: het risiconiveau dat van toepassing is op relevante grondstoffen en relevante producten, wanneer er, op basis van een volledige beoordeling van zowel de productspecifieke als de algemene informatie en, waar nodig, van de toepassing van de passende risicobeperkende maatregelen, geen reden tot bezorgdheid bestaat over de conformiteit van die grondstoffen of producten met artikel 3, punt a) of b);

  27. “perceel”: een stuk land binnen één onroerend goed, zoals erkend door de wetgeving van het land van productie, dat voldoende homogeen is om op geaggregeerd niveau het aan de relevante grondstoffen die op dat stuk land worden geproduceerd verbonden risico op ontbossing en bosdegradatie te kunnen beoordelen;

  28. “geolocatie”: de geografische locatie van een perceel, beschreven aan de hand van lengte- en breedtecoördinaten, uitgedrukt in ten minste één lengte- en één breedtecoördinaat, met ten minste zes decimalen; voor percelen van meer dan vier hectare die worden gebruikt voor de productie van andere relevante grondstoffen dan runderen, wordt dit verstrekt met behulp van polygonen met voldoende breedte- en lengtecoördinaten om de omtrek van elk perceel te beschrijven;

  29. “etablissement”: ruimte, structuur of, in geval van landbouw in de open lucht, een omgeving of plaats waar vee wordt gehouden op tijdelijke of permanente basis;

  30. “micro-, kleine en middelgrote ondernemingen” of “kmo’s”: micro-, kleine en middelgrote ondernemingen in de zin van artikel 3 van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad(19);

  31. “concrete aanwijzing”: een voldoende met redenen onderbouwde claim op basis van objectieve en verifieerbare informatie betreffende non-conformiteit met deze verordening, waarvoor de tussenkomst van de bevoegde autoriteiten nodig kan zijn;

  32. “bevoegde autoriteiten”: de overeenkomstig artikel 14, lid 1, aangewezen autoriteiten;

  33. “douaneautoriteiten”: douaneautoriteiten zoals gedefinieerd in artikel 5, punt 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013;

  34. “douanegebied”: gebied zoals gedefinieerd in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 952/2013;

  35. “derde land”: een land of gebied buiten het douanegebied van de Unie;

  36. “in het vrije verkeer brengen”: de procedure van artikel 201 van Verordening (EU) nr. 952/2013;

  37. “uitvoer”: de procedure van artikel 269 van Verordening (EU) nr. 952/2013;

  38. “relevante producten die de markt binnenkomen”: relevante producten uit derde landen die onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen” zijn geplaatst, die bestemd zijn om in de Unie in de handel te worden gebracht en niet bestemd zijn voor particulier gebruik of verbruik binnen het douanegebied van de Unie;

  39. “relevante producten die de markt verlaten”: relevante producten die onder de douaneregeling “uitvoer” zijn geplaatst;

  40. “relevante wetgeving van het land van productie”: de wetten die van toepassing is in het land van productie inzake de juridische status van het productiegebied in termen van:

    1. grondgebruiksrechten;

    2. milieubescherming;

    3. bosgerelateerde regels, waaronder met betrekking tot bosbeheer en behoud van biodiversiteit, indien rechtstreeks verband houdend met houtkap;

    4. rechten van derden;

    5. arbeidsrechten;

    6. mensenrechten die worden beschermd uit hoofde van het internationaal recht;

    7. het beginsel van vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming (FPIC), zoals onder meer vastgesteld in de VN-Verklaring over de rechten van inheemse volken;

    8. belastings-, corruptiebestrijdings-, handels- en douaneregelingen.

Artikel 3 Verbod

Relevante grondstoffen en relevante producten mogen niet in de handel worden gebracht, op de markt worden aangeboden of worden uitgevoerd, tenzij aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  1. zij zijn ontbossingsvrij;

  2. zij zijn geproduceerd overeenkomstig de relevante wetgeving van het land van productie, en

  3. zij gaan vergezeld van een zorgvuldigheidsverklaring.

HOOFDSTUK 2 VERPLICHTINGEN VAN MARKTDEELNEMERS EN HANDELAREN

Artikel 4 Verplichtingen van marktdeelnemers

Artikel 5 Verplichtingen van handelaren

Artikel 6 Gemachtigde vertegenwoordigers

Artikel 7 Het in de handel brengen door in derde landen gevestigde marktdeelnemers

Artikel 8 Zorgvuldigheid

Artikel 9 Informatievoorschriften

Artikel 10 Risicobeoordeling

Artikel 11 Risicobeperking

Artikel 12 Vaststelling en onderhoud van stelsels van zorgvuldigheidseisen, rapportage en registers

Artikel 13 Vereenvoudigde zorgvuldigheidsprocedure

HOOFDSTUK 3 VERPLICHTINGEN VAN DE LIDSTATEN EN VAN DE BEVOEGDE AUTORITEITEN ERVAN

Artikel 14 Bevoegde autoriteiten

Artikel 15 Technische bijstand, advies en informatie-uitwisseling

Artikel 16 Verplichting tot het uitvoeren van controles

Artikel 17 Relevante producten waarvoor onmiddellijke actie is vereist

Artikel 18 Controle van marktdeelnemers en niet-kmo-handelaren

Artikel 19 Controles van kmo-handelaren

Artikel 20 Verhaal van kosten door bevoegde autoriteiten

Artikel 21 Samenwerking en uitwisseling van informatie

Artikel 22 Rapportage

Artikel 23 Voorlopige maatregelen

Artikel 24 Corrigerende maatregelen in geval van non-conformiteit

Artikel 25 Sancties

HOOFDSTUK 4 PROCEDURES VOOR RELEVANTE PRODUCTEN DIE DE MARKT BINNENKOMEN OF VERLATEN

Artikel 26 Controles

Artikel 27 Samenwerking en informatie-uitwisseling tussen autoriteiten

Artikel 28 Elektronische interface

HOOFDSTUK 5 LANDENBENCHMARKINGSYSTEEM EN SAMENWERKING MET DERDE LANDEN

Artikel 29 Beoordeling van landen

Artikel 30 Samenwerking met derde landen

HOOFDSTUK 6 CONCRETE AANWIJZINGEN

Artikel 31 Concrete aanwijzingen van natuurlijke personen of rechtspersonen

Artikel 32 Toegang tot de rechter

HOOFDSTUK 7 INFORMATIESYSTEEM

Artikel 33 Informatiesysteem

HOOFDSTUK 8 EVALUATIE

Artikel 34 Evaluatie

HOOFDSTUK 9 SLOTBEPALINGEN

Artikel 35 Uitoefening van de delegatie

Artikel 36 Comitéprocedure

Artikel 37 Intrekking

Artikel 38 Inwerkingtreding en datum van toepassing

BIJLAGE I

BIJLAGE II