Home

Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (Voor de EER relevante tekst)

Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 172,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s(2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Beschikking nr. 1692/96/EG van het Europees Parlement en de Raad(3) is omwille van de duidelijkheid herzien bij Besluit nr. 661/2010/EU van het Europees Parlement en de Raad(4).

  2. De planning, de ontwikkeling en de exploitatie van trans-Europese vervoersnetwerken dragen bij tot de verwezenlijking van belangrijke doelstellingen van de Unie, zoals onder meer uiteengezetin de Europa 2020-strategie en in het witboek met als titel "Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte" ("het Witboek"), zoals de goede werking van de interne markt en de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang. De specifieke doelstellingen daarvan omvatten ook het mogelijk maken van een vlotte, veilige en duurzame mobiliteit van personen en goederen, het garanderen van de bereikbaarheid en connectiviteit van alle regio's van de Unie en ook het bijdragen tot verdere economische groei en concurrentiekracht in een mondiaal perspectief. Deze specifieke doelstellingen dienen te worden verwezenlijkt door op hulpbronnenefficiënte en duurzame wijze verbindingen en interoperabiliteit tussen nationale vervoersnetwerken tot stand te brengen. Zo zou bij het vervoer over spoor de interoperabiliteit kunnen worden vergroot met behulp van innovatieve oplossingen waarin de verschillende systemen beter op elkaar aansluiten; daarbij valt te denken aan boorduitrusting en sporen die geschikt zijn voor meerdere spoorbreedtes.

  3. De toename van het verkeer heeft geleid tot een grotere congestie in het internationale vervoer. Voor een optimale internationale mobiliteit van reizigers en goederen dienen de capaciteit van het trans-Europees vervoersnetwerk en het gebruik daarvan, te worden geoptimaliseerd en dient die capaciteit zo nodig te worden uitgebreid door infrastructuurknelpunten weg te werken en ontbrekende schakels te overbruggen binnen en tussen lidstaten en, in voorkomend geval, buurlanden en rekening houdend met de lopende onderhandelingen met andere kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten.

  4. Zoals vermeld in het Witboek kan het vervoer beduidend efficiënter en doeltreffender worden gemaakt door een betere intermodale integratie van het gehele netwerk op het gebied van infrastructuur, informatiestromen en procedures.

  5. Het Witboek pleit voor de invoering van een vervoersgerelateerde informatie- en communicatietechnologie om enerzijds het verkeersbeheer te verbeteren en te integreren, en anderzijds de administratieve procedures te vereenvoudigen dankzij een verbeterde goederenlogistiek en -tracering, alsook door optimale planningen en verkeersstromen. Daar dergelijke maatregelen een efficiënt beheer en gebruik van de vervoersinfrastructuur bevorderen, dienen zij ook onder deze verordening te vallen.

  6. Bij het beleid inzake het trans-Europees vervoersnetwerk moet rekening worden gehouden met de ontwikkelingen van vervoersbeleid en inzake de eigendom van infrastructuur. Vervoersinfrastructuur wordt nog steeds hoofdzakelijk aangelegd en onderhouden door de lidstaten. Inmiddels zijn echter ook andere entiteiten, waaronder partners uit de private sector, relevant voor de implementatie van een multimodaal Europees vervoersnetwerk en de daarmee verband houdende investeringen, zoals regionale en lokale autoriteiten, infrastructuurbeheerders, concessiehouders of haven- en luchthavenautoriteiten.

  7. Het trans-Europees vervoersnetwerk is grotendeels samengesteld uit bestaande infrastructuur. Om de doelstellingen van het nieuwe beleid inzake het trans-Europees vervoersnetwerk volledig te verwezenlijken, dienen in een verordening uniforme eisen inzake infrastructuur te worden vastgesteld waaraan de infrastructuur van het trans-Europees vervoersnetwerk moet voldoen.

  8. Het trans-Europees vervoersnetwerk moet worden ontwikkeld door het totstandbrengen van nieuwe vervoersinfrastructuur, door het rehabiliteren en het opschalen van bestaande infrastructuur en door maatregelen die de hulpbronnenefficiënte benutting ervan bevorderen. Rehabilitatie van spoorweginfrastructuur is in specifieke gevallen nodig vanwege het ontbreken van regulier onderhoud in het verleden. Rehabilitatie is een proces dat leidt tot de verwezenlijking van de oorspronkelijke constructieparameters van bestaande spoorweginfrastructuurfaciliteiten in combinatie met een kwalitatieve verbetering op de lange termijn ten opzichte van de huidige toestand, onder toepassing van de vereisten en bepalingen van deze verordening.

  9. Bij de tenuitvoerlegging van projecten van gemeenschappelijk belang dient terdege rekening te worden gehouden met de bijzondere omstandigheden van het desbetreffende afzonderlijk project. Waar mogelijk dient gebruik te worden gemaakt van synergieën met ander beleid, bijvoorbeeld met toerismegerelateerde aspecten door in wegen- en waterbouwkundige werken, zoals bruggen of tunnels, fietsinfrastructuur voor lange-afstandsfietspaden zoals de EuroVelo-routes op te nemen.

  10. Het trans-Europees vervoersnetwerk kan het best worden ontwikkeld middels een structuur met twee lagen, bestaande uit een uitgebreid netwerk en een kernnetwerk, gebaseerd op gemeenschappelijke en transparante methoden, waarbij deze twee lagen het hoogste infrastructuurplanningsniveau binnen de Unie zouden moeten vormen.

  11. Het uitgebreide netwerk dient een transportnetwerk te zijn dat Europa geheel bestrijkt, en dient bereikbaarheid en connectiveit te verzekeren van alle regio’s in de Unie, waaronder afgelegen, insulaire en perifere regio’s, zoals ook wordt nagestreeft middels het geïntegreerd maritiem beleid dat is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad(5), en dient de sociale en economische cohesie tussen de regio's te versterken. De in deze verordening ingestelde richtsnoeren ("de richtsnoeren") dienen de eisen voor de infrastructuur van het uitgebreide netwerk te stellen, om te bevorderen dat vóór 2050 een hoogwaardig netwerk in de gehele Unie ontstaat.

  12. In het witboek wordt ook erkend dat aanzienlijke verschillen blijven bestaan tussen de vervoersinfrastructuur in oostelijke en westelijke delen van de Unie. Deze verschillen moeten worden weggewerkt om een volledig geïntegreerd Europees vervoersinfrastructuurnetwerk tot stand te brengen.

  13. Het kernnetwerk moet worden bepaald en er dienen passende maatregelen te worden genomen om het kernnetwerk uiterlijk 2030 tot ontwikkeling te laten komenals een prioriteit binnen het door het uitgebreide netwerk voorziene kader. Het kernnetwerk dient de ruggengraat te vormen voor de ontwikkeling van een duurzaam multimodaal vervoersnetwerk en dient de ontwikkeling van het volledige uitgebreide netwerk te stimuleren. Het moet de Unie in staat stellen haar beleid toe te spitsen op die delen van het trans-Europees vervoersnetwerk die de hoogste Europese meerwaarde bieden, in het bijzonder grensoverschrijdende trajecten, ontbrekende schakels, multimodale knooppunten en grote knelpunten, daarbij gevolg gevend aan de in het Witboek vervatte doelstelling om de uitstoot van broeikasgassen door het vervoer uiterlijk 2050 met 60 % te verlagen ten opzichte van de uitstoot in 1990.

  14. In terdege gemotiveerde gevallen moeten vrijstellingen op de voor het kernnetwerk geldende infrastructuureisen kunnen worden verleend. Dit zou ook moeten gelden voor gevallen waarin investeringen niet te rechtvaardigen zijn, zoals in dunbevolkte gebieden.

  15. De bijzondere situatie van geïsoleerde of ten dele geïsoleerde spoorwegnetwerken dient te worden erkend door middel van vrijstellingen van sommige infrastructuurvereisten.

  16. Bij het verrichten van de evaluatie van de totstandbrenging van het kernnetwerk uiterlijk 2023 dient de Commissie rekening te houden met de nationale uitvoeringsplannen en de toekomstige uitbreidingen.

  17. Het trans-Europees vervoersnetwerk omvat slechts een deel van de bestaande vervoersnetwerken. In het kader van de herziening van de uitvoering van het kernnetwerk uiterlijk 2023 dient de Commissie in samenwerking met de betrokken lidstaten te bekijken of andere delen, zoals de binnenwateren van klasse III, in het netwerk moeten worden opgenomen. De Commissie dient in het kader van deze evaluatie ook de voortgang van de projecten te beoordelen en zij dient de mogelijkheid te hebben, waar nodig, de termijnen te heroverwegen, rekening houdend met ontwikkelingen die het halen van de termijnen kunnen beïnvloeden.

  18. Wanneer de Commissie de uitvoering van het kernnetwerk uiterlijk 2023 evalueert, dient zij in overleg met de lidstaten te beoordelen of andere delen in het netwerk moeten worden ingepast, met name de prioritaire projecten opgenomen in Besluit nr. 661/2010/EU.

  19. Teneinde het kernnetwerk op een gecoördineerde manier en tijdig tot stand te brengen, waardoor de voordelen van een netwerk ten volle kunnen worden benut, dienen de betrokken lidstaten passende maatregelen te nemen om de projecten van gemeenschappelijk belang uiterlijk 2030 te voltooien. Wat het uitgebreide netwerk betreft, dienen de lidstaten zich tot het uiterste in te spannen om dat netwerk uiterlijk 2050 te voltooien en te voldoen aan de desbetreffende bepalingen van deze richtsnoeren.

  20. Het is noodzakelijk de projecten van gemeenschappelijk belang aan te wijzen die zullen bijdragen tot het verwezenlijken van het trans-Europees vervoersnetwerk en die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen en beantwoorden aan de prioriteiten die in de richtsnoeren zijn vastgesteld. De tenuitvoerlegging van deze projecten dient af te hangen van de mate waarin zij voldragen zijn, de naleving door hen van wettelijke procedures van de Unie en nationale wettelijke procedures, en de beschikbaarheid van financiële middelen, zonder dat daarbij wordt vooruitgelopen op de financiële toezeggingen van een lidstaat of de Unie.

  21. Projecten van gemeenschappelijk belang dienen een Europese meerwaarde te bieden. Grensoverschrijdende projecten hebben doorgaans een grote Europese meerwaarde, maar in vergelijking met zuiver nationale projecten hebben ze mogelijk beperktere directe economische effecten. Dergelijke grensoverschrijdende projecten moeten voorwerp zijn van prioritair optreden van de Unie om te garanderen dat deze worden uitgevoerd.

  22. Projecten van gemeenschappelijk belang waarvoor financiering van de Unie wordt aangevraagd, dienen te worden onderworpen aan een op een erkende methodologie gebaseerde sociaaleconomische kosten-batenanalyse waarbij de uit sociaal, economisch, klimaat- en milieu-oogpunt relevante kosten en baten in aanmerking worden genomen. De analyse van de kosten en baten voor klimaat en milieu dient gebaseerd te zijn op een milieueffectbeoordeling krachtens Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad(6).

  23. Ten einde bij te dragen tot de reductiedoelstellingen in verband met klimaatverandering van het Witboek vervoer, namelijk een daling in de uitstoot van broeikasgassen met 60 % vóór 2050 ten opzichte van het niveau in 1990, moet het broeikaseffect van projecten van gemeenschappelijk belang in de vorm van nieuwe, uitgebreide of verbeterde vervoersinfrastructuur worden beoordeeld.

  24. Sommige gedeelten van het netwerk worden door andere actoren dan de lidstaten beheerd. Het is de verantwoordelijkheid van de lidstaten ervoor te zorgen dat deze wetgeving op hun grondgebied correct wordt toegepast. Aangezien de ontwikkeling en de uitvoering van het trans-Europees vervoersnetwerk de gemeenschappelijke toepassing van deze verordening vergt, dienen alle gedeelten van het netwerk aan de rechten en plichten als voorzien bij deze verordening te voldoen, alsmede aan die welke zijn opgenomen in ander, toepasselijk Unierecht en nationaal recht.

  25. Samenwerking met buurlanden en derde landen is noodzakelijk om de verbinding en interoperabiliteit tussen de respectieve infrastructuurnetwerken te verzekeren. Daarom moet de Unie waar nodig projecten van gemeenschappelijk belang met deze landen bevorderen.

  26. Om intermodale integratie in het gehele netwerk te bewerkstelligen, moet het trans-Europees vervoersnetwerk goed worden gepland. Dat omvat eveneens de toepassing van specifieke eisen voor infrastructuur, telematicatoepassingen, uitrusting en diensten op het gehele netwerk. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat deze eisen in heel Europa voor elke vervoerswijze en voor de onderlinge verbinding van vervoerswijzen op het gehele trans-Europees vervoersnetwerk en daarbuiten correct en op een gecoördineerde manier worden toegepast, zodat voordeel kan worden behaald uit het netwerkeffect en een efficiënt trans-Europees vervoer over lange afstand mogelijk wordt.

  27. Er dienen kaarten te worden opgesteld om de bestaande en geplande vervoersinfrastructuur voor het kernnetwerk en het uitgebreide netwerk af te bakenen. Deze kaarten moeten na verloop van tijd worden aangepast aan veranderde verkeersstromen. De technische achtergrond voor deze kaarten komt uit het interactieve geografische en technische informatiesysteem voor het trans-Europees vervoersnetwerk ("het TENtec-systeem") van de Commissie, waarin de trans-Europese vervoersinfrastructuur meer in detail is beschreven.

  28. De richtsnoeren dienen prioriteiten te stellen zodat de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet binnen het gegeven tijdsbestek kan worden ontwikkeld.

  29. Telematicatoepassingen zijn nodig als basis voor de optimalisering van het verkeer en het vervoer, voor de verkeersveiligheid en om bijbehorende diensten te verbeteren. Reizigersinformatie, met inbegrip van informatie over systemen voor de afgifte van vervoersbewijzen en boekingssystemen, moet worden verschaft overeenkomstig Verordening (EU) nr. 454/2011 van de Commissie(7).

  30. De richtsnoeren dienen, overeenkomstig de doelstellingen van de Unie inzake duurzame stedelijke mobiliteit, te voorzien in de ontwikkeling van het uitgebreide netwerk op basis van stedelijke knooppunten, die het vertrekpunt of de eindbestemming ("last mile") vormen voor het verkeer van passagiers en goederen over het trans-Europees vervoersnetwerk en tevens overstappunten respectievelijk overlaadplaatsen zijn binnen of tussen de verschillende vervoerswijzen.

  31. Dankzij zijn grote schaal kan het trans-Europees vervoersnetwerk de basis leggen voor de grootschalige introductie van nieuwe technologieën en innovatie, die op hun beurt bijvoorbeeld de algemene efficiëntie van de Europese vervoerssector kunnen helpen bevorderen en de koolstofvoetafdruk kunnen helpen reduceren. Aldus wordt een bijdrage geleverd aan de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en aan de doelstelling van het Witboek, namelijk een daling in de uitstoot van broeikasgassen met 60 % in 2050 (ten opzichte van het niveau in 1990), en wordt tegelijkertijd werk gemaakt van de beoogde grotere brandstofvoorzieningszekerheid voor de Unie. Om deze doelstellingen te verwezenlijken, dient de beschikbaarheid van alternatieve schone brandstoffen langs het gehele trans-Europees vervoersnetwerk te worden verbeterd. De beschikbaarheid van alternatieve schone brandstoffen dient te worden gebaseerd op de vraag naar deze brandstoffen en toegang tot alle alternatieve schone brandstoffen aan alle tankstations mag geen vereiste zijn.

  32. Het trans-Europees vervoersnetwerk moet voldoende multimodaal zijn, zodat betere en meer duurzame keuzen tussen vervoerswijzen kunnen worden gemaakt voor personen- en vrachtvervoer en zodat het mogelijk wordt gemaakt grote volumes te bundelen voor vervoer over lange afstanden. Hierdoor wordt multimodaliteit economisch aantrekkelijker voor passagiers, gebruikers en expediteurs.

  33. Om een efficiënte en hoogwaardige vervoersinfrastructuur voor alle vervoerswijzen tot stand te brengen, dient bij de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk rekening te worden gehouden met de beveiliging en veiligheid van het verkeer van passagiers en goederen, de bijdrage tot klimaatverandering en de gevolgen van de klimaatverandering en van mogelijke door de natuur of de mens veroorzaakte rampen voor de infrastructuur, en met toegankelijkheid voor alle gebruikers.

  34. Bij infrastructuurplanning dienen de lidstaten en andere initiatiefnemers van infrastructuurprojecten voldoende aandacht te besteden aan de risicobeoordelingen en maatregelen om de infrastructuur voldoende bestand te maken tegen de klimaatverandering en tegen milieurampen.

  35. De lidstaten en andere initiatiefnemers van projecten dienen een milieueffectbeoordeling van de plannen en projecten te verrichten overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG van de Raad(8), Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad(9), Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad(10), Richtlijn 2009/147/EC van het Europees Parlement en de Raad(11) en Richtlijn 2011/92/EU teneinde negatieve milieu-effecten zoals fragmentatie van het landschap, bodemafdekking, vervuiling van land en water en geluidsoverlast te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, te mitigeren of te compenseren, en de biodiversiteit op doeltreffende wijze te beschermen.

  36. De bescherming van het milieu en van de biodiversiteit alsook de strategische vereisten van de binnenvaart dienen in beschouwing te worden genomen.

  37. De lidstaten en andere initiatiefnemers van projecten dienen ervoor te zorgen dat beoordelingen van projecten van gemeenschappelijk belang efficiënt worden uitgevoerd en dat onnodige vertragingen worden vermeden.

  38. De vervoersinfrastructuur dient een vlotte mobiliteit en de toegankelijkheid voor alle gebruikers, in het bijzonder bejaarden, personen met beperkte mobiliteit en personen met een handicap, te bevorderen.

  39. De lidstaten dienen voorafgaande beoordelingen uit te voeren van de toegankelijkheid van de infrastructuur en van de daarmee samenhangende diensten.

  40. Het kernnetwerk dient een onderdeel te vormen van het overlappende uitgebreide netwerk. Het dient de strategisch belangrijkste knooppunten en verbindingen te omvatten van het trans-Europees vervoersnetwerk in termen van vervoersbehoeften. Het netwerk moet bovendien multimodaal zijn, met andere woorden het moet alle vervoerswijzen en hun verbindingen omvatten, alsmede relevante verkeers- en informatiebeheersystemen.

  41. Het kernnetwerk is vastgesteld op basis van een objectieve planningsmethodologie. Met behulp van deze methodologie zijn de belangrijkste stedelijke knooppunten, havens, luchthavens alsmede grensovergangen bepaald. Deze knooppunten zijn waar mogelijk verbonden met multimodale verbindingen voor zover die economisch levensvatbaar en ecologisch duurzaam zijn en voor 2030 kunnen worden gerealiseerd. Deze methodologie heeft ervoor gezorgd dat alle lidstaten onderling worden verbonden en dat de belangrijkste eilanden in het kernnetwerk zijn opgenomen.

  42. Om het kernnetwerk binnen de vastgestelde termijn te realiseren, kan een corridoraanpak worden gehanteerd voor de transnationale coördinatie van de verschillende projecten alsook om de ontwikkeling van de corridor te stroomlijnen, zodat netwerkeffecten maximaal worden benut. Deze methode mag niet worden beschouwd als een grondslag voor het prioriteren van bepaalde projecten op het kernnetwerk. De kernnetwerkcorridors moeten de infrastructuur van het kernnetwerk zodanig helpen ontwikkelen dat knelpunten worden aangepakt, grensoverschrijdende verbindingen worden bevorderd en efficiëntie en duurzaamheid worden verbeterd. Ze zullen bijdragen tot samenhang door verbeterde territoriale samenwerking.

  43. De kernnetwerkcorridors dienen daarnaast een antwoord te bieden op bredere doelstellingen van het vervoersbeleid, alsmede de interoperabiliteit, de intermodale integratie en het multimodale vervoer te vergemakkelijken. Op die manier ontstaan specifieke corridors met een sterk gereduceerde uitstoot, die bijgevolg een minimale impact op het milieu hebben en de concurrentiekracht versterken, en die bovendien aantrekkelijk zijn door hun betrouwbaarheid, beperkte congestie en lage exploitatie- en administratiekosten. De corridoraanpak dient transparant en helder te zijn en het beheer van deze corridors mag niet tot een buitensporige toename van de administratieve lasten of kosten leiden.

  44. De Europese coördinatoren waarin deze verordening voorziet, dienen, met instemming van de betrokken lidstaat, maatregelen te bevorderen om voor complexe grensoverschrijdende projecten voor iedere kernnetwerkcorridor een passende bestuursstructuur uit te tekenen en zowel private als publieke financieringsbronnen te vinden. Europese coördinatoren dienen de gecoördineerde uitvoering van de kernnetwerkcorridors te faciliteren.

  45. De rol van de Europese coördinatoren is van groot belang voor de ontwikkeling van corridors en de samenwerking tussen corridorlanden.

  46. De kernnetwerkcorridors dienen toegesneden te zijn op de corridors voor goederenvervoer per spoor die zijn vastgesteld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad(12), alsook met het Europese implementatieplan voor (ERTMS) dat is vastgesteld bij Beschikking 2009/561/EG van de Commissie(13).

  47. Met het oog op een maximale consistentie tussen de richtsnoeren en de programmering van de relevante financiële instrumenten op EU-niveau, moet de financiering van het trans-Europees vervoersnetwerk in overeenstemming zijn met deze verordening en gebaseerd zijn op Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad(14). Dienovereenkomstig moet worden gestreefd naar een stroomlijning en combinatie van de financiering via interne en externe instrumenten, zoals de structuurfondsen en het Cohesiefonds, de ENB-investeringsfaciliteit en het Instrument voor pretoetredingssteun (IPA)(15), met de financiering door de Europese Investeringsbank, de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling en andere financiële instellingen.

  48. Teneinde de in bijlage I opgenomen kaarten bij te werken en deze aan te passen aan mogelijke wijzigingen die voortvloeien uit de toetsing van het werkelijke gebruik van bepaalde delen van de vervoersinfrastructuur aan de vooraf vastgestelde kwantitatieve drempels voor de verkeersstromen, dient aan de Commissie de bevoegdheid te worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), met inachtneming van artikel 172 VWEU, handelingen vast te stellen ten aanzien van wijzigingen van de bijlagen I en II. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie dient bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor te zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

  49. De belangen van regionale en lokale autoriteiten als ook die van het lokale maatschappelijk middenveld die de gevolgen van een project van gemeenschappelijk ondervinden, moeten terdege in aanmerking worden genomen bij planfase en de bouwfase van projecten.

  50. Het Europese kader en de nationale kaders voor de planning en uitvoering van vervoersinfrastructuur en voor de verlening van vervoerdiensten bieden belanghebbenden mogelijkheden om bij te dragen aan het verwezenlijken van de doelstellingen van deze verordening. Het nieuwe instrument voor de implementatie van het trans-Europees vervoersnetwerk – bijvoorbeeld kernnetwerkcorridors – vormt een krachtig middel om het respectieve potentieel van de betrokken partijen te ontsluiten, de samenwerking tussen die partijen te bevorderen en het complementaire karakter van dat instrument ten opzichte van het optreden van de lidstaten te versterken.

  51. Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(16).

  52. Daar de doelstelling van deze verordening, met name de gecoördineerde verwezenlijking en ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de behoefte aan coördinatie van deze doelstellingen, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen, Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

  53. Besluit nr. 661/2010/EU moet worden ingetrokken.

  54. Deze verordening moet in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, teneinde een tijdige goedkeuring van de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen uit hoofde van deze verordening mogelijk te maken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEGINSELEN

1.

Bij deze verordening worden richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnetwerk vastgesteld, die bestaat uit een structuur in twee lagen, namelijk het uitgebreide netwerk en het daarop gebaseerde kernnetwerk.

2.

In deze verordening worden projecten van gemeenschappelijk belang aangewezen, en worden de eisen gespecificeerd waaraan moet worden voldaan bij het beheer van de infrastructuur van het trans-Europees vervoersnetwerk.

3.

In deze verordening worden de prioriteiten vastgesteld voor de ontwikkeling van het trans-Europeesvervoersnetwerk.

4.

De verordening voorziet in maatregelen voor de verwezenlijking van het trans-Europees vervoersnetwerk. De tenuitvoerlegging van projecten van gemeenschappelijk belang hangt af van de mate waarin het project voldragen is, van de naleving van Unierecht en nationaal recht en van de beschikbaarheid van financiële middelen, zonder daarbij vooruit te lopen op de financiële verplichtingen van een lidstaat of van de Unie.

1.

Deze verordening is van toepassing op het trans-Europees vervoersnetwerk dat is weergegeven op de kaarten in bijlage I. Het trans-Europees vervoersnetwerk bestaat uit de vervoersinfrastructuur en telematicatoepassingen, alsook maatregelen die een efficiënt beheer en gebruik van die infrastructuur bevorderen en die het totstandbrengen en het exploiteren van duurzame, efficiënte vervoersdiensten toestaan.

2.

De infrastructuur voor het trans-Europees vervoersnetnetwerk omvat de infrastructuur voor spoorvervoer, binnenvaart, wegvervoer, zeevervoer, luchtvervoer en voor multimodaal vervoer, als bepaald in de toepasselijke bepalingen van hoofdstuk II.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  1. "project van gemeenschappelijk belang": een project dat overeenkomstig de voorschriften van en onder naleving van het bepaalde in deze verordening wordt uitgevoerd;

  2. "buurland": een land dat onder het Europees nabuurschapsbeleid valt, met inbegrip van het strategisch partnerschap, het uitbreidingsbeleid, de Europese Economische Ruimte en de Europese Vrijhandelsassociatie;

  3. "derde land": elk buurland of elk ander land waarmee de Unie kan samenwerken om de met deze verordening nagestreefde doelstellingen te verwezenlijken;

  4. "Europese meerwaarde": de door een project vertegenwoordigde waarde die, naast de potentiële waarde voor de betreffende lidstaat alleen, leidt tot een aanzienlijke verbetering van vervoersverbindingen of vervoersstromen tussen de lidstaten, zoals aantoonbaar blijkt uit verbeteringen op het vlak van efficiëntie, duurzaamheid, concurrentievermogen of cohesie, overeenkomstig de in artikel 4 genoemde doelstellingen;

  5. "infrastructuurbeheerder": een instantie of onderneming die in het bijzonder belast is met de totstandbrenging of het onderhoud van vervoersinfrastructuur. Het beheer van de regelings- en veiligheidssystemen van de infrastructuur kan daaronder zijn begrepen;

  6. "telematicatoepassingen": systemen die gebruikmaken van informatie-, communicatie-, navigatie- en plaatsbepalings-/lokalisatietechnologieën om de infrastructuur, de mobiliteit en het verkeer op het trans-Europees vervoersnetwerk effectief te beheren en om burgers en exploitanten diensten met een meerwaarde te verlenen, met inbegrip van systemen voor een veilig, betrouwbaar, milieuvriendelijk en efficiënt gebruik van het netwerk. Ook boordapparatuur kan hieronder vallen, mits die een onlosmakelijke eenheid vormt met de overeenkomstige infrastructuurcomponenten. Ze omvatten ook de in de punten g) tot en met l) bedoelde systemen, technologieën en diensten;

  7. "intelligent vervoerssysteem": een systeem als nader omschreven in Richtlijn 2010/40/EU van het Europees Parlement en de Raad(17);

  8. "luchtverkeersbeveiligingssysteem": een systeem als bedoeld in Verordening (EG) nr. 552/2004 van het Europees Parlement en de Raad(18) en in het Europese masterplan voor luchtverkeersbeveiliging (ATM) als omschreven in Verordening (EG) nr. 219/2007 van de Raad(19);

  9. "monitoring- en informatiesystemen voor de zeescheepvaart (VTMIS)": systemen die worden ingezet om het verkeer en zeevervoer in het oog te houden en te beheren door middel van informatie van automatische scheepsidentificatiesystemen, systemen voor identificatie en volgen van schepen op lange afstand (LRIT), kustradarsystemen en radiocommunicatie als vastgesteld in Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad(20), met inbegrip van de integratie van het systeem voor informatie en uitwisseling voor de zeevaart (SafeSeaNet);

  10. "rivierinformatiediensten (RIS)": informatie- en communicatietechnologieën op de binnenwateren als nader omschreven in Richtlijn 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad(21);

  11. "elektronische maritieme diensten": diensten op basis van geavanceerde en interoperabele informatietechnologieën in de zeescheepvaartsector om administratieve procedures te vergemakkelijken en de verwerking van vracht op zee en in havengebieden te vereenvoudigen, met inbegrip van diensten via één elektronisch platform zoals het geïntegreerde elektronisch platform voor maritieme diensten als bedoeld in Richtlijn 2010/65/EU van het Europees Parlement en de Raad(22), havencommunicatiesystemen en relevante douaneinformatiesystemen;

  12. "Europees beheersysteem voor het spoorverkeer (ERTMS)": het systeem dat is omschreven in Beschikking 2006/679/EG van de Commissie(23) en Beschikking 2006/860/EG van de Commissie(24);

  13. "grensoverschrijdend traject": het traject dat zorgt voor de continuïteit van een project van gemeenschappelijk belang tussen de dichtstbijzijnde stedelijke knooppunten aan weerszijden van de grens tussen twee lidstaten of tussen een lidstaat en een buurland;

  14. "multimodaal vervoer": het vervoer van passagiers en/of goederen met gebruikmaking van twee of meer vervoerswijzen;

  15. "interoperabiliteit": het vermogen, omvattende allejuridische, technische en operationele voorwaarden van de infrastructuur in een vervoerswijze om verkeersstromen veilig en zonder onderbreking te laten verlopen teneinde de vereiste prestatieniveaus voor die infrastructuur of vervoerswijze te bereiken;

  16. "stedelijk knooppunt": een stedelijk gebied waar de vervoersinfrastructuur van het trans-Europees vervoersnetwerk, zoals havens, passagiersterminals daaronder begrepen, luchthavens, spoorwegstations, logistieke platforms en goederenterminals, die in en rond het stedelijk gebied zijn gelegen, verbonden is met andere delen van die infrastructuur en met de infrastructuur voor regionaal en lokaal verkeer;

  17. "knelpunt": een fysieke, technische of functionele belemmering die leidt tot een breuk in een systeem, waardoor de continuïteit van langeafstandsstromen of grensoverschrijdende stromen in het gedrang komt, en die kan worden weggenomen door nieuwe infrastructuur aan te leggen of bestaande infrastructuur ingrijpend te moderniseren, waardoor verbeteringen kunnen optreden die de door het knelpunt veroorzaakte belemmeringen kunnen oplossen;

  18. "logistiek platform", een gebied dat rechtstreeks aangesloten is op de vervoersinfrastructuur van het trans-Europees vervoersnetwerk, met inbegrip van ten minste één goederenterminal, en dat de logistieke activiteiten mogelijk maakt;

  19. "goederenterminal": een structuur uitgerust voor de overslag tussen ten minste twee vervoerswijzen of tussen twee verschillende spoorwegsystemen, en voor de tijdelijke opslag van goederen, zoals havens, binnenhavens, luchthavens en overslagterminals voor weg- en spoorvervoer;

  20. "sociaaleconomische kosten-batenanalyse": een gekwantificeerde, op een erkende methodologie gebaseerde voorafgaande beoordeling van de waarde van een project, waarbij alle uit sociaal, economisch, klimaat- en milieu-oogpunt relevante kosten en baten in aanmerking worden genomen. De analyse van de klimaat- en milieugerelateerde kosten en baten wordt gebaseerd op de krachtens Richtlijn 2011/92/EU verrichte milieueffectbeoordeling.

  21. "geïsoleerd net": het spoorwegnet van een lidstaat, of een onderdeel daarvan, met een spoorbreedte die afwijkt van de Europese nominale standaardspoorbreedte (1 435 mm), waarvoor bepaalde grote infrastructuurinvesteringen vanuit een economisch kosten/baten-oogpunt niet gerechtvaardigd zijn wegens de specifieke eigenschappen van dat net die te maken hebben met geografisch isolement of perifere ligging;

  22. "NUTS-regio": een regio als omschreven in de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek;

  23. "alternatieve schone brandstoffen": brandstoffen zoals elektriciteit, waterstof, biobrandstoffen (vloeistoffen), synthetische brandstoffen, methaan (aardgas (CNG en LNG) en biomethaan) en vloeibaar petroleumgas (LPG), die ten minste deels dienen als een vervanger van de aardoliein de energievoorziening voor vervoer, ertoe bijdragen dat deze koolstofvrij wordt, en de milieuprestatie van de vervoersector verbeteren.

Het trans-Europees vervoersnetwerk versterkt de sociale, economische en territoriale samenhang van de Unie en draagt bij tot de verwezenlijking van een interne Europese vervoersruimte die duurzaam en efficiënt is, meer voordelen voor de gebruikers biedt en inclusieve groei ondersteunt. Het biedt aantoonbare Europese meerwaarde door bij te dragen tot de doelstellingen als vastgelegd in de volgende vier categorieën:

  1. samenhang door:

    1. alle regio's van de Unie, met inbegrip van ultraperifere, insulaire, perifere en bergachtige regio's evenals dunbevolkte gebieden, bereikbaar te maken en onderling te verbinden;

    2. verschillen tussen de lidstaten qua kwaliteit van de infrastructuur te verminderen;

    3. zowel voor het passagiers- als voor het goederenvervoer de vervoersinfrastructuur voor langeafstandsverkeer enerzijds en voor regionaal en lokaal verkeer anderzijds onderling te verbinden;

    4. vervoersinfrastructuur te ontwikkelen die is afgestemd op de specifieke situaties in verschillende delen van de Unie en die alle Europese regio's op evenwichtige wijze bestrijkt;

  2. efficiëntie door:

    1. knelpunten weg te werken en ontbrekende schakels te realiseren, zowel binnen de vervoersinfrastructuren als op verbindingspunten ertussen, zowel binnen als tussen lidstaten;

    2. nationale vervoersnetwerken onderling te verbinden en interoperabel te maken;

    3. alle vervoerswijzen optimaal te integreren en onderling te verbinden;

    4. economisch efficiënt vervoer van hoogstaande kwaliteit te bevorderen en aldus bij te dragen tot verdere economische groei en concurrentiekracht;

    5. nieuwe en bestaande infrastructuur efficiënt te gebruiken;

    6. kosteneffectieve toepassing van innovatieve technologische en operationele concepten;

  3. duurzaamheid door:

    1. alle vervoerswijzen op zodanige wijze te ontwikkelen dat vervoerd wordt gegarandeerd dat op lange termijn houdbaar en economisch efficiënt is;

    2. bij te dragen tot de doelstellingen van een lage uitstoot van broeikasgassen, een schoon vervoer met een lage CO2-uitstoot, brandstofvoorzieningszekerheid, verlaging van externe kosten en milieubescherming;

    3. het bevorderen van vervoer met een lage CO2-uitstoot met teneinde een aanmerkelijke afname van de CO2-uitstoot te bereiken, in overeenstemming met de desbetreffende doelstellingen van de Unie voor het verminderen van CO2;

  4. meer voordelen voor de gebruikers door:

    1. te voldoen aan de mobiliteits- en vervoersbehoeften van de gebruikers binnen de Unie en in de betrekkingen met derde landen;

    2. te zorgen dat zowel het passagiers- als het goederenvervoer aan strenge veiligheids-, betrouwbaarheids- en kwaliteitsnormen beantwoordt;

    3. ook in het geval van een natuurramp of een door menselijk toedoen veroorzaakte ramp de mobiliteit te ondersteunen en de bereikbaarheid voor nood- en reddingsdiensten te garanderen;

    4. infrastructuurvereisten op te stellen, met name op het vlak van interoperabiliteit, veiligheid en betrouwbaarheid, die kwaliteit, efficiëntie en duurzaamheid van vervoersdiensten garanderen;

    5. de toegankelijkheid voor bejaarden, personen met beperkte mobiliteit en personen met een handicap te bieden.

1.

Het trans-Europees vervoersnetwerk wordt gepland, ontwikkeld en geëxploiteerd met oog voor een efficiënt gebruik van hulpbronnen door:

  1. bestaande vervoersinfrastructuur te ontwikkelen, te verbeteren en te onderhouden;

  2. de integratie van de infrastructuur en onderlinge verbindingen te optimaliseren;

  3. nieuwe technologieën en telematicatoepassingen in te voeren, indien het inzetten daarvan economisch gerechtvaardigd is;

  4. rekening te houden met mogelijke synergieën met andere netwerken, in het bijzonder de trans-Europese energie- en/of telecommunicatienetwerken;

  5. de strategische milieueffecten, mede door de opstelling van passende plannen en programma's, alsook de effecten van klimaatverandering te beoordelen;

  6. maatregelen te nemen om de infrastructuurcapaciteit te plannen en waar nodig uit te breiden;

  7. gepaste aandacht te schenken aan de kwetsbaarheid van de vervoersinfrastructuur voor veranderende klimaatomstandigheden en voor natuurrampen en door menselijk toedoen veroorzaakte rampen, teneinde op die mogelijke gebeurtenissen voorbereid te zijn.

2.

Bij de planning en de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk houden de lidstaten rekening met de specifieke omstandigheden in de verscheidene delen van de Unie, zoals in het bijzonder de toeristische aspecten en topografische eigenschappen van de betrokken regio's. Zij kunnen de gedetailleerde tracéwijzigingen van trajecten aanpassen binnen de in artikel 49, lid 4, punt c), vermelde grenzen, waarbij zij erop toezien dat de voorschriften van deze verordening worden nageleefd.

1.

Het trans-Europees vervoersnet wordt geleidelijk tot stand gebracht in het bijzonder door dit netwerk aan de hand van een coherente en transparante methodologische aanpak in twee lagen op te bouwen, namelijk een uitgebreid netwerk en een kernnetwerk.

2.

Het uitgebreide netwerk omvat alle bestaande en geplande vervoersinfrastructuur van het trans-Europees vervoersnetwerk en maatregelen om een efficiënt en sociaal en ecologisch duurzaam gebruik van die infrastructuur te bevorderen. Het wordt geidentificeerd en ontwikkeld overeenkomstig hoofdstuk II.

3.

Het kernnetwerk bestaat uit de delen van het uitgebreide netwerk met het grootste strategische belang voor de verwezenlijking van de doelstellingen voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk. Het wordt vastgesteld en ontwikkeld overeenkomstig hoofdstuk III.

1.

Projecten van gemeenschappelijk belang dragen bij tot de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk door de verwezenlijking van nieuwe vervoersinfrastructuur, door de rehabilitatie en de modernisering van bestaande vervoersinfrastructuur en door maatregelen om een hulpbronnenefficiënt gebruik van het netwerk te bevorderen.

2.

Een project van gemeenschappelijk belang voldoet aan de volgende vereisten:

  1. bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen binnen ten minste twee van de vier in artikel 4 genoemde categorieën;

  2. voldoen aan hoofdstuk II en, indien het betrekking heeft op het kernnetwerk, daarnaast aan hoofdstuk III;

  3. economisch levensvatbaar zijn op basis van een analyse van de sociaaleconomische kosten en baten.

  4. aantoonbaar Europese meerwaarde bieden.

3.

Een project van gemeenschappelijk belang kan de gehele cyclus beslaan, met inbegrip van haalbaarheidsstudies en vergunningsprocedures, uitvoering en evaluatie.

4.

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat de projecten worden uitgevoerd onder naleving van het relevante recht van de Unie en de lidstaten en met name de rechtshandelingen van de Unie inzake milieu, klimaatbescherming, veiligheid, beveiliging, concurrentie, staatssteun, overheidsopdrachten, volksgezondheid en toegankelijkheid.

5.

Projecten van gemeenschappelijk belang komen in aanmerking voor financiële bijstand van de Unie krachtens de voor het trans-Europees vervoersnetwerk beschikbare instrumenten.

1.

De Unie kan steun verlenen, met inbegrip van financiële steun, voor projecten van gemeenschappelijk belang, teneinde het trans-Europees vervoersnetwerk te verbinden met de infrastructuurnetwerken van buurlanden, voor zover deze projecten:

  1. het kernnetwerk aan de grensovergangen verbinden en betrekking hebben op infrastructuur die onontbeerlijk is voor een vlot verloop van de verkeersstromen, de grenscontroles, de grensbewaking en de andere grenscontroleprocedures;

  2. de verbinding verzekeren tussen het kernnetwerk en de vervoersnetwerken van de derde landen met als doel de economische groei en het concurrentievermogen te vergroten;

  3. de vervoersinfrastructuur in derde landen die de verbinding vormt tussen delen van het kernnetwerk in de Unie, voltooien;

  4. in die landen systemen voor verkeersbeheer invoeren;

  5. het zeevervoer en snelwegen op zee bevorderen, met uitzondering van financiële steun voor havens in derde landen;

  6. het vervoer over binnenwateren met derde landen vergemakkelijken.

Deze projecten dienen de capaciteit of het nut van de trans-Europese netwerken in één of meerdere lidstaten te vergroten.

2.

Onverminderd lid 1 kan de Unie met derde landen samenwerken om andere projecten te bevorderen, zonder financiële steun te verlenen, voor zover deze projecten ertoe strekken:

  1. de interoperabiliteit tussen het trans-Europees vervoersnetwerk en netwerken van derde landen te bevorderen;

  2. de uitbreiding van het TEN-V-beleid naar derde landen te bevorderen;

  3. het luchtvervoer met derde landen te faciliteren teneinde efficiënte en duurzame economische groei en het concurrentievermogen te bevorderen, mede door uitbreiding van het gemeenschappelijk Europees luchtruim en verbetering van de samenwerking inzake luchtverkeersbeheer;

  4. het zeevervoer te faciliteren en samen met derde landen de invoering van snelwegen op zee te bevorderen.

3.

Projecten uit hoofde van lid 2, punt a) en punt d), zijn in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van hoofdstuk II.

4.

In bijlage III zijn indicatieve kaarten opgenomen van het trans-Europees vervoersnetwerk met uitbreidingen naar specifieke buurlanden.

5.

De Unie kan samen met buurlanden bestaande coördinatie- en financieringsinstrumenten gebruiken of nieuwe instrumenten opzetten en gebruiken, zoals de investeringsfaciliteit voor het nabuurschapsbeleid (NIF), het Instrument voor pretoetredingssteun (IPA) of de Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (CEF), om projecten van gemeenschappelijk belang te bevorderen.

6.

Voor de bepalingen in dit artikel gelden de toepasselijke procedures van artikel 218 VWEU betreffende internationale overeenkomsten.

Artikel 1 Doel

1.

Bij deze verordening worden richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnetwerk vastgesteld, die bestaat uit een structuur in twee lagen, namelijk het uitgebreide netwerk en het daarop gebaseerde kernnetwerk.

2.

In deze verordening worden projecten van gemeenschappelijk belang aangewezen, en worden de eisen gespecificeerd waaraan moet worden voldaan bij het beheer van de infrastructuur van het trans-Europees vervoersnetwerk.

3.

In deze verordening worden de prioriteiten vastgesteld voor de ontwikkeling van het trans-Europeesvervoersnetwerk.

4.

De verordening voorziet in maatregelen voor de verwezenlijking van het trans-Europees vervoersnetwerk. De tenuitvoerlegging van projecten van gemeenschappelijk belang hangt af van de mate waarin het project voldragen is, van de naleving van Unierecht en nationaal recht en van de beschikbaarheid van financiële middelen, zonder daarbij vooruit te lopen op de financiële verplichtingen van een lidstaat of van de Unie.

Artikel 2 Toepassingsgebied

1.

Deze verordening is van toepassing op het trans-Europees vervoersnetwerk dat is weergegeven op de kaarten in bijlage I. Het trans-Europees vervoersnetwerk bestaat uit de vervoersinfrastructuur en telematicatoepassingen, alsook maatregelen die een efficiënt beheer en gebruik van die infrastructuur bevorderen en die het totstandbrengen en het exploiteren van duurzame, efficiënte vervoersdiensten toestaan.

2.

De infrastructuur voor het trans-Europees vervoersnetnetwerk omvat de infrastructuur voor spoorvervoer, binnenvaart, wegvervoer, zeevervoer, luchtvervoer en voor multimodaal vervoer, als bepaald in de toepasselijke bepalingen van hoofdstuk II.

Artikel 3 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  1. "project van gemeenschappelijk belang": een project dat overeenkomstig de voorschriften van en onder naleving van het bepaalde in deze verordening wordt uitgevoerd;

  2. "buurland": een land dat onder het Europees nabuurschapsbeleid valt, met inbegrip van het strategisch partnerschap, het uitbreidingsbeleid, de Europese Economische Ruimte en de Europese Vrijhandelsassociatie;

  3. "derde land": elk buurland of elk ander land waarmee de Unie kan samenwerken om de met deze verordening nagestreefde doelstellingen te verwezenlijken;

  4. "Europese meerwaarde": de door een project vertegenwoordigde waarde die, naast de potentiële waarde voor de betreffende lidstaat alleen, leidt tot een aanzienlijke verbetering van vervoersverbindingen of vervoersstromen tussen de lidstaten, zoals aantoonbaar blijkt uit verbeteringen op het vlak van efficiëntie, duurzaamheid, concurrentievermogen of cohesie, overeenkomstig de in artikel 4 genoemde doelstellingen;

  5. "infrastructuurbeheerder": een instantie of onderneming die in het bijzonder belast is met de totstandbrenging of het onderhoud van vervoersinfrastructuur. Het beheer van de regelings- en veiligheidssystemen van de infrastructuur kan daaronder zijn begrepen;

  6. "telematicatoepassingen": systemen die gebruikmaken van informatie-, communicatie-, navigatie- en plaatsbepalings-/lokalisatietechnologieën om de infrastructuur, de mobiliteit en het verkeer op het trans-Europees vervoersnetwerk effectief te beheren en om burgers en exploitanten diensten met een meerwaarde te verlenen, met inbegrip van systemen voor een veilig, betrouwbaar, milieuvriendelijk en efficiënt gebruik van het netwerk. Ook boordapparatuur kan hieronder vallen, mits die een onlosmakelijke eenheid vormt met de overeenkomstige infrastructuurcomponenten. Ze omvatten ook de in de punten g) tot en met l) bedoelde systemen, technologieën en diensten;

  7. "intelligent vervoerssysteem": een systeem als nader omschreven in Richtlijn 2010/40/EU van het Europees Parlement en de Raad(17);

  8. "luchtverkeersbeveiligingssysteem": een systeem als bedoeld in Verordening (EG) nr. 552/2004 van het Europees Parlement en de Raad(18) en in het Europese masterplan voor luchtverkeersbeveiliging (ATM) als omschreven in Verordening (EG) nr. 219/2007 van de Raad(19);

  9. "monitoring- en informatiesystemen voor de zeescheepvaart (VTMIS)": systemen die worden ingezet om het verkeer en zeevervoer in het oog te houden en te beheren door middel van informatie van automatische scheepsidentificatiesystemen, systemen voor identificatie en volgen van schepen op lange afstand (LRIT), kustradarsystemen en radiocommunicatie als vastgesteld in Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad(20), met inbegrip van de integratie van het systeem voor informatie en uitwisseling voor de zeevaart (SafeSeaNet);

  10. "rivierinformatiediensten (RIS)": informatie- en communicatietechnologieën op de binnenwateren als nader omschreven in Richtlijn 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad(21);

  11. "elektronische maritieme diensten": diensten op basis van geavanceerde en interoperabele informatietechnologieën in de zeescheepvaartsector om administratieve procedures te vergemakkelijken en de verwerking van vracht op zee en in havengebieden te vereenvoudigen, met inbegrip van diensten via één elektronisch platform zoals het geïntegreerde elektronisch platform voor maritieme diensten als bedoeld in Richtlijn 2010/65/EU van het Europees Parlement en de Raad(22), havencommunicatiesystemen en relevante douaneinformatiesystemen;

  12. "Europees beheersysteem voor het spoorverkeer (ERTMS)": het systeem dat is omschreven in Beschikking 2006/679/EG van de Commissie(23) en Beschikking 2006/860/EG van de Commissie(24);

  13. "grensoverschrijdend traject": het traject dat zorgt voor de continuïteit van een project van gemeenschappelijk belang tussen de dichtstbijzijnde stedelijke knooppunten aan weerszijden van de grens tussen twee lidstaten of tussen een lidstaat en een buurland;

  14. "multimodaal vervoer": het vervoer van passagiers en/of goederen met gebruikmaking van twee of meer vervoerswijzen;

  15. "interoperabiliteit": het vermogen, omvattende allejuridische, technische en operationele voorwaarden van de infrastructuur in een vervoerswijze om verkeersstromen veilig en zonder onderbreking te laten verlopen teneinde de vereiste prestatieniveaus voor die infrastructuur of vervoerswijze te bereiken;

  16. "stedelijk knooppunt": een stedelijk gebied waar de vervoersinfrastructuur van het trans-Europees vervoersnetwerk, zoals havens, passagiersterminals daaronder begrepen, luchthavens, spoorwegstations, logistieke platforms en goederenterminals, die in en rond het stedelijk gebied zijn gelegen, verbonden is met andere delen van die infrastructuur en met de infrastructuur voor regionaal en lokaal verkeer;

  17. "knelpunt": een fysieke, technische of functionele belemmering die leidt tot een breuk in een systeem, waardoor de continuïteit van langeafstandsstromen of grensoverschrijdende stromen in het gedrang komt, en die kan worden weggenomen door nieuwe infrastructuur aan te leggen of bestaande infrastructuur ingrijpend te moderniseren, waardoor verbeteringen kunnen optreden die de door het knelpunt veroorzaakte belemmeringen kunnen oplossen;

  18. "logistiek platform", een gebied dat rechtstreeks aangesloten is op de vervoersinfrastructuur van het trans-Europees vervoersnetwerk, met inbegrip van ten minste één goederenterminal, en dat de logistieke activiteiten mogelijk maakt;

  19. "goederenterminal": een structuur uitgerust voor de overslag tussen ten minste twee vervoerswijzen of tussen twee verschillende spoorwegsystemen, en voor de tijdelijke opslag van goederen, zoals havens, binnenhavens, luchthavens en overslagterminals voor weg- en spoorvervoer;

  20. "sociaaleconomische kosten-batenanalyse": een gekwantificeerde, op een erkende methodologie gebaseerde voorafgaande beoordeling van de waarde van een project, waarbij alle uit sociaal, economisch, klimaat- en milieu-oogpunt relevante kosten en baten in aanmerking worden genomen. De analyse van de klimaat- en milieugerelateerde kosten en baten wordt gebaseerd op de krachtens Richtlijn 2011/92/EU verrichte milieueffectbeoordeling.

  21. "geïsoleerd net": het spoorwegnet van een lidstaat, of een onderdeel daarvan, met een spoorbreedte die afwijkt van de Europese nominale standaardspoorbreedte (1 435 mm), waarvoor bepaalde grote infrastructuurinvesteringen vanuit een economisch kosten/baten-oogpunt niet gerechtvaardigd zijn wegens de specifieke eigenschappen van dat net die te maken hebben met geografisch isolement of perifere ligging;

  22. "NUTS-regio": een regio als omschreven in de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek;

  23. "alternatieve schone brandstoffen": brandstoffen zoals elektriciteit, waterstof, biobrandstoffen (vloeistoffen), synthetische brandstoffen, methaan (aardgas (CNG en LNG) en biomethaan) en vloeibaar petroleumgas (LPG), die ten minste deels dienen als een vervanger van de aardoliein de energievoorziening voor vervoer, ertoe bijdragen dat deze koolstofvrij wordt, en de milieuprestatie van de vervoersector verbeteren.

Artikel 4 Doelstellingen van het trans-Europees vervoersnetwerk

Artikel 5 Een netwerk dat efficiënt omspringt met hulpbronnen

Artikel 6 Trans-Europees vervoersnetwerk met een tweelagige structuur

Artikel 7 Projecten van gemeenschappelijk belang

Artikel 8 Samenwerking met derde landen

HOOFDSTUK II HET UITGEBREIDE NETWERK

Artikel 9 Algemene bepalingen

Artikel 10 Algemene prioriteiten

AFDELING 1 Spoorweginfrastructuur

Artikel 11 Infrastructuurcomponenten

Artikel 12 Vereisten voor de vervoersinfrastructuur

Artikel 13 Prioriteiten voor de ontwikkeling van spoorweginfrastructuur

AFDELING 2 Binnenvaartinfrastructuur

Artikel 14 Infrastructuurcomponenten

Artikel 15 Vereisten voor de vervoersinfrastructuur

Artikel 16 Prioriteiten voor de ontwikkeling van binnenvaartinfrastructuur

AFDELING 3 Wegeninfrastructuur

Artikel 17 Infrastructuurcomponenten

Artikel 18 Vereisten voor de vervoersinfrastructuur

Artikel 19 Prioriteiten voor de ontwikkeling van wegeninfrastructuur

AFDELING 4 Zeevaartinfrastructuur en snelwegen op zee

Artikel 20 Infrastructuurcomponenten

Artikel 21 Snelwegen op zee

Artikel 22 Vereisten voor de vervoersinfrastructuur

Artikel 23 Prioriteiten voor de ontwikkeling van zeevaartinfrastructuur

AFDELING 5 Luchtvaartinfrastructuur

Artikel 24 Infrastructuurcomponenten

Artikel 25 Vereisten voor de vervoersinfrastructuur

Artikel 26 Prioriteiten voor de ontwikkeling van luchtvaartinfrastructuur

AFDELING 6 Infrastructuur voor multimodaal vervoer

Artikel 27 Infrastructuurcomponenten

Artikel 28 Vereisten voor de vervoersinfrastructuur

Artikel 29 Prioriteiten voor de ontwikkeling van multimodale vervoersinfrastructuur

AFDELING 7 Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 30 Stedelijke knooppunten

Artikel 31 Telematicatoepassingen

Artikel 32 Duurzame goederenvervoersdiensten

Artikel 33 Nieuwe technologieën en innovatie

Artikel 34 Veilige en betrouwbare infrastructuur

Artikel 35 Infrastructuur bestand tegen klimaatverandering en tegen milieurampen

Artikel 36 Milieubescherming

Artikel 37 Toegankelijkheid voor alle gebruikers

HOOFDSTUK III HET KERNNETWERK

Artikel 38 Afbakening van het kernnetwerk

Artikel 39 Infrastructuureisen

Artikel 40 Ontwikkeling van het kernnetwerk

Artikel 41 Knooppunten van het kernnetwerk

HOOFDSTUK IV TOTSTANDBRENGING VAN HET KERNNETWERK AAN DE HAND VAN KERNNETWERKCORRIDORS

Artikel 42 Kernnetwerkcorridors

Artikel 43 Definitie van kernnetwerkcorridors

Artikel 44 Lijst van kernnetwerkcorridors

Artikel 45 Coördinatie van kernnetwerkcorridors

Artikel 46 Bestuur van de kernnetwerkcorridors

Artikel 47 Werkplan

Artikel 48 Samenwerking inzake corridors voor goederenvervoer per spoor

HOOFDSTUK V GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 49 Bijwerken en rapporteren

Artikel 50 Betrokkenheid van publieke en private partijen

Artikel 51 Beginselen te hanteren bij de beoordelen van de sociaaleconomische kosten-batenanalyseen van de Europese meerwaarde

Artikel 52 Comitéprocedure

Artikel 53 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

Artikel 54 Evaluatie

Artikel 55 Eén enkele contactautoriteit

Artikel 56 Vertraging bij de voltooiing van het kernnetwerk

Artikel 57 Vrijstellingen

Artikel 58 Overgangsbepalingen

Artikel 59 Intrekking

Artikel 60 Inwerkingtreding

BIJLAGE IKAARTEN VAN HET UITGEBREIDE NETWERK EN VAN HET KERNNETWERK

BIJLAGE II

BIJLAGE IIIINDICATIEVE KAARTEN VAN HET TRANS-EUROPEES VERVOERSNETWERK MET UITBREIDING NAAR SPECIFIEKE BUURLANDEN

Verklaringen van de Commissie