Home

Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies en emissies uit de veehouderij (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (herschikking) (Voor de EER relevante tekst)

Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies en emissies uit de veehouderij (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (herschikking) (Voor de EER relevante tekst)

HOOFDSTUK I GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 1 Onderwerp

Deze richtlijn bevat regels inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging door industriële activiteiten.

Zij bevat ook regels ter voorkoming en, wanneer dat niet mogelijk is, voortdurende beperking van emissies in lucht, water en bodem, ter voorkoming van het ontstaan van afvalstoffen, ter verbetering van de hulpbronnenefficiëntie en ter bevordering van de circulaire economie en decarbonisatie, om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu in zijn geheel te bereiken.

Artikel 2 Toepassingsgebied

1.

Deze richtlijn is van toepassing op industriële activiteiten die de in de hoofdstukken II tot en met VI bis bedoelde verontreiniging veroorzaken.

2.

Deze richtlijn is niet van toepassing op onderzoeksactiviteiten, ontwikkelingsactiviteiten of het testen van nieuwe producten en processen.

Artikel 3 Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de volgende definities:

  1. „stof”: een chemisch element en de verbindingen daarvan, met uitzondering van de volgende stoffen:

    1. radioactieve stoffen als omschreven in artikel 1 van Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren(1);

    2. genetisch gemodificeerde micro-organismen als omschreven in artikel 2, onder b), van Richtlijn 2009/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen(2);

    3. genetisch gemodificeerde organismen als omschreven in punt 2 van artikel 2, van Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu(3);

  2. „verontreiniging”: de directe of indirecte inbreng door menselijke activiteiten van stoffen, trillingen, warmte, geluid of geur in lucht, water of bodem die de gezondheid van de mens of de milieukwaliteit kunnen aantasten, schade kunnen toebrengen aan materiële goederen, of de belevingswaarde van het milieu of ander rechtmatig milieugebruik kunnen aantasten of in de weg kunnen staan;

  3. „installatie”: een vaste technische eenheid waarin een of meer van de in bijlage I, in bijlage I bis of in deel 1 van bijlage VII vermelde activiteiten en processen alsmede andere op dezelfde locatie ten uitvoer gebrachte en daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden die technisch in verband staan met de in die bijlagen vermelde activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging;

  4. „emissie”: de directe of indirecte uitstoot, uit puntbronnen of diffuse bronnen van de installatie, van stoffen, trillingen, warmte of geluid in de lucht, het water of de bodem;

  5. „emissiegrenswaarde”: de massa, gerelateerd aan bepaalde specifieke parameters, de concentratie en/of het niveau van een emissie die gedurende een of meer vastgestelde perioden niet mogen worden overschreden;

  6. „milieuprestatiegrenswaarde”: een in een vergunning opgenomen prestatiewaarde, uitgedrukt voor specifieke voorwaarden gerelateerd aan bepaalde specifieke parameters;

  7. „milieukwaliteitsnorm”: alle eisen waaraan op een bepaald moment in een bepaald milieucompartiment of een bepaald gedeelte daarvan moet worden voldaan overeenkomstig de wetgeving van de Unie;

  8. „vergunning”: een schriftelijke machtiging om een installatie, een stookinstallatie, een afvalverbrandingsinstallatie of een afvalmeeverbrandingsinstallatie, dan wel een deel daarvan, te exploiteren;

  9. „algemene bindende voorschriften”: emissiegrenswaarden of andere voorwaarden, op sectorieel of hoger niveau, die zijn goedgekeurd met het doel om rechtstreeks te worden gebruikt bij het vaststellen van vergunningsvoorwaarden.

  10. „belangrijke wijziging”: een wijziging van de aard of de werking, dan wel een uitbreiding van een installatie, een stookinstallatie, een afvalverbrandingsinstallatie of een afvalmeeverbrandingsinstallatie die significante negatieve effecten kan hebben op de gezondheid van de mens of op het milieu;

  11. „ingrijpende industriële transformatie”: de toepassing door industriële exploitanten van technieken in opkomst of de beste beschikbare technieken die een ingrijpende wijziging in het ontwerp of de technologie van een installatie of een deel daarvan met zich meebrengt of de vervanging van een bestaande installatie door een nieuwe installatie, die een substantiële vermindering van broeikasgasemissies mogelijk maakt die strookt met de doelstelling van klimaatneutraliteit en bijkomende voordelen voor het milieu optimaliseert, ten minste tot het niveau dat kan worden bereikt met de in de toepasselijke BBT-conclusies vastgestelde technieken, rekening houdend met de effecten op andere milieucompartimenten;

  12. „beste beschikbare technieken”: het meest doeltreffende en geavanceerde ontwikkelingsstadium van de activiteiten en exploitatiemethoden waarbij de praktische bruikbaarheid van speciale technieken om het uitgangspunt voor de emissiegrenswaarden en andere vergunningsvoorwaarden te vormen is aangetoond, met het doel emissies en effecten op het milieu in zijn geheel te voorkomen of, wanneer dat niet mogelijk is, te beperken;

    1. „technieken”: zowel de toegepaste technieken als de wijze waarop de installatie wordt ontworpen, gebouwd, onderhouden, geëxploiteerd en ontmanteld;

    2. „beschikbare technieken”: op zodanige schaal ontwikkelde technieken dat zij, de kosten en baten in aanmerking genomen, economisch en technisch haalbaar in de betrokken industriële context kunnen worden toegepast, ongeacht of die technieken in de Unie worden toegepast of geproduceerd, mits zij voor de exploitant op redelijke voorwaarden toegankelijk zijn;

    3. „beste”: het meest doeltreffend voor het bereiken van een hoog algemeen niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel, waaronder de menselijke gezondheid en klimaatbescherming;

  13. „BBT-referentiedocument”: een document dat het resultaat is van de overeenkomstig artikel 13 georganiseerde uitwisseling van informatie, dat is opgesteld voor welomschreven activiteiten en met name een beschrijving geeft van toegepaste technieken, huidige emissies en consumptieniveaus, technieken die in overweging worden genomen voor de bepaling van beste beschikbare technieken, alsmede BBT-conclusies en eventuele technieken in opkomst, met bijzondere aandacht voor de in bijlage III vermelde criteria;

  14. „BBT-conclusies”: een document bestaande uit die delen van een BBT-referentiedocument met de conclusies over beste beschikbare technieken en technieken in opkomst, de beschrijving ervan, gegevens ter beoordeling van de toepasselijkheid ervan, de met die technieken geassocieerde emissieniveaus en milieuprestatieniveaus, de inhoud van een milieubeheersysteem met inbegrip van benchmarks, de daarmee verbonden monitoring, de daarmee verbonden verbruiksniveaus en, in voorkomend geval, toepasselijke terreinsaneringsmaatregelen;

  15. „uitvoeringsregels”: in vergunningen opgenomen voorschriften of algemene bindende voorschriften voor de in bijlage I bis bedoelde uitvoering van activiteiten, met daarin de emissiegrenswaarden, de grenswaarden voor milieuprestaties daarmee verbonden monitoringvoorschriften en, voor zover relevant, praktijken inzake verspreiding over land en inzake preventie en vermindering van verontreiniging, voedingsbeheer, voederbereiding, behuizing, mestbeheer (met inbegrip van inzameling, opslag, verwerking en verspreiding over land van mest) en opslag van dode dieren, die stroken met het gebruik van de beste beschikbare technieken;

  16. „met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus”: de bandbreedte van emissieniveaus verkregen in normale bedrijfsomstandigheden met gebruikmaking van een beste beschikbare techniek of een combinatie van beste beschikbare technieken als omschreven in de BBT-conclusies, uitgedrukt als een gemiddelde over een bepaalde periode, in specifieke referentieomstandigheden;

  17. „met de beste beschikbare technieken geassocieerde milieuprestatieniveaus”: de bandbreedte van milieuprestatieniveaus, die onder normale bedrijfsomstandigheden worden verkregen door gebruik te maken van een BBT of een combinatie van BBT’s, zoals beschreven in de BBT-conclusies;

  18. „milieuprestaties”: de prestaties met betrekking tot verbruiksniveaus, hulpbronnenefficiëntie ten aanzien van materialen, water en energiebronnen, het hergebruik van materialen en water, en tot afvalproductie;

  19. „benchmarks”: de indicatieve bandbreedte van met de beste beschikbare technieken geassocieerde milieuprestatieniveaus, die als referentie moet worden gebruikt in het MBS;

  20. „techniek in opkomst”: een nieuwe techniek voor een industriële activiteit die, als zij commercieel wordt ontwikkeld, hetzij een hoger algemeen beschermingsniveau voor de menselijke gezondheid en het milieu hetzij ten minste hetzelfde beschermingsniveau voor de menselijke gezondheid en het milieu en grotere kostenbesparingen kan opleveren dan de bestaande beste beschikbare technieken;

  21. „exploitant”: elke natuurlijke of rechtspersoon die de installatie, de stookinstallatie, de afvalverbrandingsinstallatie of de afvalmeeverbrandingsinstallatie geheel of gedeeltelijk exploiteert of de controle daarover heeft, of, indien de nationale wetgeving in die mogelijkheid voorziet, aan wie economische beschikkingsmacht over de technische werking van de installatie is overgedragen;

  22. „publiek”: één of meer natuurlijke of rechtspersonen en, in overeenstemming met de nationale wetgeving of praktijk, hun verenigingen, organisaties of groepen;

  23. „het betrokken publiek”: het publiek dat gevolgen ondervindt of waarschijnlijk ondervindt van, of belanghebbende is bij, de besluitvorming over de afgifte of de bijstelling van een vergunning of van vergunningsvoorwaarden; voor de toepassing van deze definitie worden niet-gouvernementele organisaties die zich voor de bescherming van de menselijke gezondheid of het milieu inzetten en aan de eisen van het nationale recht voldoen, geacht belanghebbende te zijn;

  24. „gevaarlijke stoffen”: stoffen of mengsels als omschreven in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels(4);

  25. „situatierapport”: informatie over de toestand inzake bodem- en grondwaterverontreiniging door relevante gevaarlijke stoffen;

  26. „grondwater”: grondwater als omschreven in punt 2 van artikel 2 van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid(5);

  27. „bodem”: de bovenste laag van de aardkorst die begrensd is door het vaste gesteente en het aardoppervlak. De bodem bestaat uit minerale deeltjes, organisch materiaal, water, lucht en levende organismen;

  28. „milieu-inspectie”: alle door of namens de bevoegde autoriteit ondernomen acties, met inbegrip van bezoeken ter plaatse, controle van emissies en toetsing van interne rapporten en follow-updocumenten, toetsing van het eigen controlesysteem, toetsing van de gebruikte technieken en adequaatheid van het milieubeheer van de installatie, om na te gaan of en te bevorderen dat installaties aan hun vergunningsvoorwaarden voldoen en om, indien nodig, hun milieueffect te monitoren;

  29. „pluimvee”: pluimvee zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 9, van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad(6);

  30. „varkens”: varkens als omschreven in artikel 2 van Richtlijn 2008/120/EG van de Raad(7);

  31. „veestapeleenheid”: een gestandaardiseerde meeteenheid waardoor de verschillende categorieën vee bij elkaar kunnen worden opgeteld om met elkaar te kunnen worden vergeleken, en die wordt berekend met behulp van de coëfficiënten voor individuele categorieën vee die zijn opgenomen in bijlage I bis;

  32. „brandstof”: elke vaste, vloeibare of gasvormige brandbare stof;

  33. „stookinstallatie”: elk technisch toestel waarin brandstoffen worden geoxideerd teneinde de aldus opgewekte warmte te gebruiken;

  34. „schoorsteen”: een structuur met een of meer afgaskanalen voor de afvoer van afgassen met het oog op de uitstoot ervan in de lucht;

  35. „bedrijfsuren”: de tijd, uitgedrukt in uren, gedurende welke een stookinstallatie geheel of gedeeltelijk in werking is en emissies in de lucht uitstoot, met uitzondering van de voor de inwerkingstelling en stillegging benodigde tijd;

  36. „ontzwavelingspercentage”: de verhouding tussen de hoeveelheid zwavel die gedurende een bepaalde periode door een stookinstallatie niet in de lucht wordt uitgestoten, en de hoeveelheid zwavel in de vaste brandstof die in de stookinstallatie en de bijbehorende voorzieningen wordt ingevoerd en in dezelfde periode door de installatie wordt verbruikt;

  37. „inheemse vaste brandstof”: een natuurlijk voorkomende vaste brandstof waarmee een speciaal voor die brandstof ontworpen stookinstallatie wordt gevoed en die plaatselijk wordt gewonnen;

  38. „bepalende brandstof”: van alle brandstoffen in gemengde stookinstallaties die distillatie- en omzettingsresiduen afkomstig van het raffineren van ruwe aardolie, alleen of in combinatie met andere brandstoffen zelf verbruiken, de brandstof met de hoogste emissiegrenswaarde als bedoeld in bijlage V, deel 1 of, in geval van meerdere brandstoffen met dezelfde emissiegrenswaarde, de brandstof met het hoogste thermisch ingangsvermogen;

  39. „biomassa”:

    1. producten die bestaan uit plantaardig landbouw- of bosbouwmateriaal dat gebruikt kan worden als brandstof om de energetische inhoud ervan te benutten;

    2. de volgende afvalstoffen:

      1. plantaardig afval uit land- en bosbouw;

      2. plantaardig afval van de levensmiddelenindustrie, indien de opgewekte warmte wordt teruggewonnen;

      3. vezelachtig plantaardig afval afkomstig van de productie van ruwe pulp en van de productie van papier uit pulp; indien het op de plaats van productie wordt meeverbrand en de opgewekte warmte wordt teruggewonnen;

      4. kurkafval;

      5. houtafval, met uitzondering van houtafval dat ten gevolge van een behandeling met houtbeschermingsmiddelen of door het aanbrengen van een beschermingslaag gehalogeneerde organische verbindingen dan wel zware metalen kan bevatten wat in het bijzonder het geval is voor houtafval afkomstig van bouw- en sloopafval;

  40. „gemengde stookinstallatie”: elke stookinstallatie die terzelfder tijd of beurtelings met twee of meer brandstoffen kan worden gevoed;

  41. „gasturbine”: een roterende machine die thermische energie in arbeid omzet, in hoofdzaak bestaande uit een compressor, een thermisch toestel waarin brandstof wordt geoxideerd om het werkmedium te verhitten, en een turbine;

  42. „gasmotor”: een verbrandingsmotor die werkt volgens de ottocyclus en gebruik maakt van vonkontsteking of, in het geval van dual-fuelmotoren, compressieontsteking om brandstof te verbranden;

  43. „dieselmotor”: een verbrandingsmotor die werkt volgens de dieselcyclus en die gebruik maakt van compressieontsteking om brandstof te verbranden;

  44. „klein geïsoleerd systeem”: een klein geïsoleerd systeem als omschreven in punt 26 van artikel 2 van Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit(8);

  45. „afval”: afvalstof als omschreven in punt 1 van artikel 3 van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen(9);

  46. „gevaarlijke afvalstoffen”: gevaarlijke afvalstoffen als omschreven in punt 2 van artikel 3 van Richtlijn 2008/98/EG;

  47. „ongesorteerd stedelijk afval”: huishoudelijk afval, alsmede bedrijfs-, industrieel en institutioneel afval dat qua aard en samenstelling te vergelijken is met huishoudelijk afval, behoudens de in de bijlage van Beschikking 2000/532/EG(10) onder 20 01 genoemde fracties die afzonderlijk aan de bron worden ingezameld en de onder 20 02 van die bijlage genoemde andere afvalstoffen;

  48. „afvalverbrandingsinstallatie”: een vaste of mobiele technische eenheid en inrichting die specifiek bestemd is voor de thermische behandeling van afval, al dan niet met terugwinning van de geproduceerde verbrandingswarmte, door de verbranding door oxidatie van afval alsmede andere thermische behandelingsprocessen zoals pyrolyse, vergassing en plasmaproces, voor zover de producten van de behandeling vervolgens worden verbrand;

  49. „afvalmeeverbrandingsinstallatie”: een vaste of mobiele technische eenheid die in hoofdzaak bestemd is voor de opwekking van energie of de fabricage van materiële producten waarin afval als normale of aanvullende brandstof wordt gebruikt, of waarin afval thermisch wordt behandeld voor verwijdering door de verbranding door oxidatie van afval alsmede andere thermische behandelingsprocessen zoals pyrolyse, vergassing en plasmaproces voor zover de producten van de behandeling vervolgens worden verbrand;

  50. „nominale capaciteit”: de gezamenlijke verbrandingscapaciteit van de ovens waaruit een afvalverbrandingsinstallatie of een afvalmeeverbrandingsinstallatie bestaat, zoals berekend door de fabrikant en bevestigd door de exploitant, met inachtneming van de verbrandingswaarde van het afval, uitgedrukt als de hoeveelheid afval die per uur kan worden verbrand;

  51. „dioxinen en furanen”: alle meervoudig gechloreerde dibenzo-p-dioxinen en dibenzofuranen die in deel 2 van bijlage VI worden opgesomd;

  52. „organische verbinding”: een verbinding die ten minste het element koolstof bevat en daarnaast een of meer van de volgende elementen: waterstof, halogenen, zuurstof, zwavel, fosfor, silicium en stikstof, met uitzondering van koolstofoxiden en anorganische carbonaten en bicarbonaten;

  53. „vluchtige organische stof”: een organische verbinding alsook de fractie creosoot die bij 293,15 K een dampspanning van 0,01 kPa of meer of onder de specifieke gebruiksomstandigheden een vergelijkbare vluchtigheid heeft;

  54. „organisch oplosmiddel”: een vluchtige organische stof die wordt gebruikt voor een van de volgende doeleinden:

    1. om, alleen of in combinatie met andere stoffen en zonder een chemische verandering te ondergaan, grondstoffen, producten of afvalmaterialen op te lossen;

    2. als schoonmaakmiddel om verontreinigingen op te lossen;

    3. als verdunner;

    4. als dispergeermiddel;

    5. om de viscositeit aan te passen;

    6. om de oppervlaktespanning aan te passen;

    7. als weekmaker;

    8. als conserveermiddel;

  55. „coating”: coating als omschreven in punt 8 van artikel 2 van Richtlijn 2004/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 inzake de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen in bepaalde verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen(11);

  56. „met technieken in opkomst geassocieerde emissieniveaus”: het bereik van emissieniveaus verkregen onder normale bedrijfsomstandigheden met gebruikmaking van een techniek in opkomst of een combinatie van dergelijke technieken, zoals beschreven in de BBT-conclusies, uitgedrukt als een gemiddelde over een bepaalde periode, onder specifieke referentieomstandigheden;

  57. „met technieken in opkomst geassocieerde milieuprestatieniveaus”: de bandbreedte van milieuprestatieniveaus, die onder normale bedrijfsomstandigheden worden verkregen, gebruikmakend van een techniek in opkomst of een combinatie van dergelijke technieken zoals beschreven in de BBT-conclusies;

  58. „borging van de naleving”: mechanismen om naleving te borgen door middel van drie interventiecategorieën: bevordering van de naleving, toezicht op de naleving; opvolging en handhaving.

Artikel 4 Vergunningsplicht

1.

De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat geen installatie c.q. stookinstallatie, afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie wordt geëxploiteerd zonder een vergunning.

In afwijking van de eerste alinea mogen de lidstaten een procedure vaststellen voor de registratie van uitsluitend onder hoofdstuk V of hoofdstuk VI bis vallende installaties.

De registratieprocedure wordt vastgelegd in een bindend besluit en behelst ten minste een kennisgeving van de exploitant aan de bevoegde autoriteit van zijn voornemen een installatie te exploiteren.

2.

De lidstaten kunnen voorzien in de mogelijkheid, dat een vergunning betrekking heeft op twee of meer installaties of delen van installaties die door dezelfde exploitant op dezelfde locatie worden geëxploiteerd.

Wanneer een vergunning betrekking heeft op twee of meer installaties, bevat zij voorwaarden om te waarborgen dat elke installatie aan de eisen van deze richtlijn voldoet.

3.

De lidstaten kunnen voorzien in de mogelijkheid dat een vergunning betrekking heeft op meerdere delen van een door verschillende exploitanten geëxploiteerde installatie. In dergelijke gevallen vermeldt de vergunning de verantwoordelijkheden van elke exploitant.

Artikel 5 Verlening van vergunningen

Artikel 6 Algemene bindende voorschriften

Artikel 7 Incidenten en ongevallen

Artikel 8 Niet-naleving

Artikel 9 Emissies van broeikasgassen

HOOFDSTUK II BEPALINGEN VOOR DE IN BIJLAGE I GENOEMDE ACTIVITEITEN

Artikel 10 Toepassingsgebied

Artikel 11 Algemene beginselen van de fundamentele verplichtingen van de exploitant

Artikel 12 Aanvraag van een vergunning

Artikel 13 BBT-referentiedocumenten en uitwisseling van informatie

Artikel 14 Vergunningsvoorwaarden

Artikel 14 bis Milieubeheersysteem

Artikel 15 Emissiegrenswaarden, grenswaarden voor milieuprestaties, gelijkwaardige parameters en technische maatregelen

Artikel 15 bis Beoordeling van de naleving

Artikel 16 Eisen inzake monitoring

Artikel 17 Algemene bindende voorschriften voor in bijlage I opgesomde activiteiten

Artikel 18 Milieukwaliteitsnormen

Artikel 19 Ontwikkelingen op het gebied van de beste beschikbare technieken

Artikel 20 Wijzigingen van installaties door de exploitanten

Artikel 21 Toetsing en bijstelling van de vergunningsvoorwaarden door de bevoegde autoriteit

Artikel 22 Sluiting van terreinen

Artikel 23 Milieu-inspecties

Artikel 24 Toegang tot informatie en deelneming van het publiek aan de vergunningsprocedure

Artikel 25 Toegang tot de rechter

Artikel 26 Grensoverschrijdende effecten

HOOFDSTUK II BIS INNOVATIE MOGELIJK MAKEN EN STIMULEREN

Artikel 27 Technieken in opkomst

Artikel 27 bis Innovatiecentrum voor industriële transformatie en emissies

Artikel 27 ter Testen van technieken in opkomst

Artikel 27 quater Emissieniveaus en indicatieve milieuprestatiewaarden in verband met technieken in opkomst

Artikel 27 quinquies Transformatie naar een schone, circulaire en klimaatneutrale industrie

Artikel 27 sexies Ingrijpende industriële transformatie

HOOFDSTUK III BIJZONDERE BEPALINGEN BETREFFENDE STOOKINSTALLATIES

Artikel 28 Toepassingsgebied

Artikel 29 Samentellingsregels

Artikel 30 Emissiegrenswaarden

Artikel 31 Ontzwavelingspercentage

Artikel 32 Nationaal plan voor de overgangsfase

Artikel 33 Afwijking wegens beperkte levensduur

Artikel 34 Kleine geïsoleerde systemen

Artikel 34 bis Stookinstallaties die deel uitmaken van een klein geïsoleerd systeem

Artikel 35 Stadsverwarmingsinstallaties

Artikel 36 Geologische opslag van kooldioxide

Artikel 37 Storingen of uitvallen van de afgasreinigingsapparatuur

Artikel 38 Monitoring van de emissies in de lucht

Artikel 39 Naleving van de emissiegrenswaarden

Artikel 40 Gemengde stookinstallaties

Artikel 41 Uitvoeringsvoorschriften

HOOFDSTUK IV BIJZONDERE BEPALINGEN BETREFFENDE AFVALVERBRANDINGSINSTALLATIES EN AFVALMEEVERBRANDINGSINSTALLATIES

Artikel 42 Toepassingsgebied

Artikel 43 Definitie van residu

Artikel 44 Aanvraag van een vergunning

Artikel 45 Vergunningsvoorwaarden

Artikel 46 Controle van de emissies

Artikel 47 Uitvallen

Artikel 48 Monitoring van emissies

Artikel 49 Naleving van de emissiegrenswaarden

Artikel 50 Exploitatievoorwaarden

Artikel 51 Toestemming voor wijziging van de exploitatievoorwaarden

Artikel 52 Aflevering en inontvangstneming van afval

Artikel 53 Residuen

Artikel 54 Belangrijke wijziging

Artikel 55 Verslaglegging en publieksvoorlichting over afvalverbrandingsinstallaties en afvalmeeverbrandingsinstallaties

HOOFDSTUK V BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR INSTALLATIES WAARIN EN ACTIVITEITEN WAARBIJ ORGANISCHE OPLOSMIDDELEN WORDEN GEBRUIKT

Artikel 56 Toepassingsgebied

Artikel 57 Definities

Artikel 58 Vervanging van gevaarlijke stoffen

Artikel 59 Controle van de emissies

Artikel 60 Monitoring van emissies

Artikel 61 Inachtneming van emissiegrenswaarden

Artikel 62 Verslaglegging over de naleving van de voorwaarden

Artikel 63 Belangrijke wijziging van bestaande installaties

Artikel 64 Uitwisseling van informatie over de vervanging van organische oplosmiddelen

Artikel 65 Toegang tot informatie

HOOFDSTUK VI BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR INSTALLATIES DIE TITAANDIOXIDE PRODUCEREN

Artikel 66 Toepassingsgebied

Artikel 67 Verbod op de lozing van afvalstoffen

Artikel 68 Controle van emissies in het water

Artikel 69 Preventie en controle van emissies in de lucht

Artikel 70 Monitoring van emissies

HOOFDSTUK VI BIS BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR HET HOUDEN VAN PLUIMVEE EN VARKENS

Artikel 70 bis Toepassingsgebied

Artikel 70 ter Samentellingsregels

Artikel 70 quater Vergunningen en registratie

Artikel 70 quinquies Verplichtingen van de exploitant

Artikel 70 sexies Monitoring

Artikel 70 septies Niet-naleving

Artikel 70 octies Toegang tot informatie en inspraak van het publiek

Artikel 70 nonies Toegang tot de rechter

Artikel 70 decies Eenvormige voorwaarden voor uitvoeringsregels

HOOFDSTUK VII COMITÉ, OVERGANGSBEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 71 Bevoegde autoriteiten

Artikel 72 Verslaglegging door de lidstaten

Artikel 73 Evaluatie

Artikel 74 Wijzigingen van de bijlagen

Artikel 75 Comitéprocedure

Artikel 76 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

Artikel 79 Sancties

Artikel 79 bis Schadevergoeding

Artikel 80 Omzetting

Artikel 81 Intrekking

Artikel 82 Overgangsbepalingen

Artikel 83 Inwerkingtreding

Artikel 84 Adressaten

BIJLAGE IDe in artikel 10 bedoelde categorieën van activiteiten

BIJLAGE I bisIn artikel 70 bis bedoelde activiteiten

BIJLAGE IIBeginselen die in acht moeten worden genomen bij het toestaan van een afwijking als bedoeld in artikel 15, lid 5

BIJLAGE IIICriteria voor de bepaling van de beste beschikbare technieken

BIJLAGE IVPublieke inspraak in de besluitvorming

BIJLAGE VTechnische bepalingen inzake stookinstallaties

BIJLAGE VITechnische bepalingen inzake afvalverbrandingsinstallaties en afvalmeeverbrandingsinstallaties

BIJLAGE VIITechnische bepalingen voor installaties en activiteiten waarbij organische oplosmiddelen worden gebruikt

BIJLAGE VIIITechnische bepalingen voor installaties die titaandioxide produceren

BIJLAGE IX

BIJLAGE XTransponeringstabel